De grondslag van de vordering van [appellant] in conventie is gelegen in zijn stelling dat [betrokkene] door het veroorzaken van een aanrijding jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Voor het beoordelen daarvan is van belang wat [appellant] stelt over de toedracht van de aanrijding. Het hof acht het wenselijk om dat in zijn geheel te vermelden. Over de toedracht van de aanrijding heeft [appellant] in de loop van de procedure in eerste aanleg het volgende naar voren gebracht.
(1) In zijn dagvaarding van 20 september 2013:
“Aangezien [betrokkene] , zoals hij zelf heeft toegegeven, te veel naar links afboog op de weg waardoor hij op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terechtkwam, waardoor eiser [ [appellant] ], welke zich op deze weghelft bevond, botste met de auto van [betrokkene] , en ten gevolge van deze botsing de macht over het stuur verloor en tegen een boom, welke langs de kant van de weg stond, aanbotste.”
(2) In zijn conclusie van antwoord in reconventie van 5 maart 2014:
“Ten tweede zal [appellant] nu eerst zijn nadere omschrijving van de gebeurtenis geven. Zoa1s op de tekening op het SAF-formulier laat zien, was de wegsituatie zo dat er een bocht was geplaatst. Vanuit [appellant] ’ positie was dit een bocht naar rechts, vanuit [betrokkene] ’ positie een bocht naar links. De weg was niet bijzonder breed, er konden twee auto’s op rijden en elkaar passeren. Vóórdat [appellant] de bocht nam, had hij geen zicht op het verkeer dat zich achter de bocht bevond. [appellant] had [betrokkene] dus niet zien aankomen. Vermoedelijk had [betrokkene] [appellant] dan ook niet zien aankomen. Langs de weg stonden bomen, welke parallel aan de weg geplaatst waren. [appellant] schat de afstand tussen de weg en bomen op minder dan een halve meter (< 0,5 meter). De bomen waren zo geplaatst, dat een voertuig niet tussen de bomen door kon rijden, althans was de afstand tussen de bomen dusdanig dat het voor een voertuig zeer eng was al dan niet ondoorgaanbaar zonder schade te lijden. Het ongeval vond vroeg in de ochtend plaats, rond 07:00 uur. Er was geen ander verkeer aanwezig. Het was op dat moment droog. Als snelheid waarmee hij de bocht nam schat [appellant] 30-40 km/u.
Toen [appellant] de bocht had genomen - hij was dus niet meer
inde bocht (!) - constateerde hij dat een tegemoetkomend voertuig zich (deels) op zijn weghelft bevond. [appellant] werd op dat moment bevangen door schrik. Bedenkt men hierbij de wegomstandigheden zoals hierboven omschreven, dan is dit ook zeer begríjpelijk. Immers bevonden zich nagenoeg direct langs de weg de bomen - waar hij niet doorheen kon - en hoewel de weg breed genoeg was om twee wagens elkaar gelijktijdig te laten passeren, bevond zijn tegenligger zich (deels) op zijn weghelft waardoor de ruimte waar [appellant] met zijn wagen tussendoor moest gaan zeer beknot was. Was [appellant] rechtdoor gereden, en de tegemoetkomende wagen ook, dan zou er naar alle waarschijnlijkheid een frontale botsing hebben plaatsgevonden.
Dit is niet gebeurd. De reden daarvoor is de uitwijkmanoeuvre van [appellant] . Het gevaar van een frontale botsing herkennend, besloot [appellant] , nadat hij de bocht had gemaakt, naar rechts te sturen, in een poging de tegenligger te ontwijken. Dit was in zoverre succesvol dat er geen frontale botsing plaatsvond.
Ondanks deze manoeuvre raakten de voortuigen elkander alsnog zij het dan zijdelings. Dit komt ook overeen met de foto's van de schade die in de schaderapporten vervat zijn. Bij deze zijdelingse botsing werd de auto van [appellant] naar rechts geduwd, kwam
- nagenoeg onvermijdelijk - tegen de bomen aan die langs de weg stonden en raakte deze ook zijdelings. Een frontale botsing tussen zowel de auto’s als tegen de boom was vermeden. Wel, zoals ook geconstateerd kan worden, was er stevige schade aan de zijkanten van de wagens ontstaan.
De schade die men op de foto's ziet aan de beide voertuigen bevestigen deze omschrijving ook. [appellant] was vóór de collisie tussen de voertuigen begonnen met zijn uitwijkmanoeuvre waardoor hij de flank van zijn auto openstelde voor de auto van [betrokkene] . Deze raakt niet met de voorkant van zijn auto maar vlak voor de voorste línker wielkast de auto van [appellant] , en wel net achter de voorste linker wielkast. De wielen hebben elkaar dus gemist. Vervolgens zijn de auto’s zijdelings langs elkaar geschuurd, daarbij alleen elkanders flanken beschadigend. [appellant] is toen zijdelings langs een boom geschuurd en aldaar tot stilstand gekomen. Of [betrokkene] ook een uitwijkmanoeuvre heeft uitgevoerd is [appellant] onbekend.
[appellant] herhaalt hier dat het ongeluk niet in de bocht heeft plaatsgevonden, noch dat er sprake is van een frontale botsing, daarenboven heeft hij dit nimmer beweerd in zijn dagvaarding.
(3) In zijn getuigenverklaring op 22 augustus 2014:
“In de conclusie van antwoord in reconventie heeft mijn eerdere advocaat op bladzijde 2 en 3 uitgebreid opgeschreven hoe de aanrijding is gegaan. Het klopt dat ik daar reed, dat er een bocht was die vanuit mijn positie naar rechts liep. Het klopt ook dat de weg niet bijzonder breed was, er konden twee auto’s op rijden en elkaar passeren en misschien kon er dan nog één persoon tussen staan. Ik had geen zicht op het verkeer dat zich, vanuit mij gezien, achter de bocht bevond. Ik heb [betrokkene] dus niet zien aankomen, langs de weg stonden bomen, direct aan de weg. Het was inderdaad droog weer, het was rond zeven uur. En ik reed naar schatting 30 á 40 km per uur, al vind ik het wel moeilijk om te schatten. Ik was al uit de bocht, ik had al de bocht genomen, toen ik opeens de tegenligger zag, die zich deels op mijn weghelft bevond. Ik schrok, het ging allemaal heel snel toen. De auto's raakten elkaar en uit een schrikreactie heb ik toen volgens mij naar rechts gestuurd. Vervolgens schampte ik een of twee bomen en kwam tot stilstand. De andere persoon stopte en we zijn allebei uitgestapt. (…) Ik weet echt niet waar de auto’s elkaar precies hebben geraakt, het ging zo snel. Ik weet dus ook niet of wij elkaar met de voorkant hebben geraakt of zo. Ik herinner mij nog wel iets van een slijpend geluid. Ik weet ook echt niet meer hoe en waar ik de boom heb geraakt.”.
Omschrijving van de toedracht (1) houdt in dat [appellant] met de auto van [betrokkene] botste en ten gevolge van deze botsing de macht over het stuur verloor en tegen een boom aanbotste. Omschrijving van de toedracht (2), die bedoeld is als nadere omschrijving van de gebeurtenis, houdt in dat [appellant] op het naderen van de auto van [betrokkene] een uitwijkmanoeuvre heeft ingezet om een frontale botsing te voorkomen die er toe leidde dat de auto’s elkaar zijdelings raakten en hijzelf daarna de bomen langs de weg zijdelings raakte.
Omschrijving van de toedracht (3) houdt in dat de auto’s elkaar raakten en dat [appellant] uit een schrikreactie naar rechts heeft gestuurd en een of twee bomen heeft geschampt.