In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], h.o.d.n. Staalvlechter, tegen [geïntimeerde]. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Kaya, betwist de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een onbetaald gebleven nettoloon van € 2.892,37. De appellant stelt dat hij dit bedrag contant heeft betaald, maar de kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor deze stelling. De kantonrechter verwierp het verweer van de appellant, omdat hij geen kwitanties kon overleggen en de WhatsApp-berichten niet als bewijs konden dienen. In hoger beroep heeft de appellant grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis.
Het hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de appellant de bewijslast draagt voor zijn stelling dat hij het nettoloon contant heeft betaald. Het hof oordeelt dat de door de appellant overgelegde bewijsstukken, waaronder een overzicht van betalingen, niet voldoende zijn om zijn stelling te onderbouwen. Het hof concludeert dat de appellant beter bewijs moet leveren voor de contante betalingen. Wel zijn er drie specifieke contante betalingen die door getuigen zijn bevestigd, waarvoor het hof de appellant toelaat tot bewijslevering. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor opgave van getuigen.