ECLI:NL:GHSHE:2017:3617

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
200.198.412_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over contante betalingen van loon en bewijsvoering in arbeidszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], h.o.d.n. Staalvlechter, tegen [geïntimeerde]. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Kaya, betwist de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een onbetaald gebleven nettoloon van € 2.892,37. De appellant stelt dat hij dit bedrag contant heeft betaald, maar de kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor deze stelling. De kantonrechter verwierp het verweer van de appellant, omdat hij geen kwitanties kon overleggen en de WhatsApp-berichten niet als bewijs konden dienen. In hoger beroep heeft de appellant grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis.

Het hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de appellant de bewijslast draagt voor zijn stelling dat hij het nettoloon contant heeft betaald. Het hof oordeelt dat de door de appellant overgelegde bewijsstukken, waaronder een overzicht van betalingen, niet voldoende zijn om zijn stelling te onderbouwen. Het hof concludeert dat de appellant beter bewijs moet leveren voor de contante betalingen. Wel zijn er drie specifieke contante betalingen die door getuigen zijn bevestigd, waarvoor het hof de appellant toelaat tot bewijslevering. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor opgave van getuigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.198.412/01
arrest van 15 augustus 2017
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. Staalvlechter [Staalvlechter],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. B. Kaya te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R. Akkaya te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 juli 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis waarvan beroep, op 7 april 2016 door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4559623 / 15-12558)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het herstelexploot van 22 juli 2016;
  • de memorie van grieven met 6 producties (nummers 1 tot en met 5, 7);
  • de memorie van antwoord met 6 producties (nummers 4 tot en met 9);
  • een akte van 3 januari 2016 met de aanduiding “akte inbreng bewijsstukken/aanvulling memorie van grieven” met 5 producties (nummers 6, 9 tot en met 12) van [appellant] ;
  • de akte van 31 januari 2016 met 1 productie (nummer 10) van [geïntimeerde] ;
  • akten van depot van 12 september 2016 en van 2 november 2016 ( [appellant] ) en van 21 november 2016 ( [geïntimeerde] );
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 19 mei 2017.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [geïntimeerde] is bij [appellant] in dienst geweest in de functie van betonstaalvlechter in de periode van augustus 2013 tot en met oktober 2014, met uitzondering van de maanden juni, juli en augustus 2014.
b. Over deze gehele periode is [appellant] aan [geïntimeerde] aan loon een totaalbedrag van € 6.855,57 (netto) verschuldigd. Een gedeelte hiervan is door bankoverschrijvingen betaald.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] betaling van een volgens hem onbetaald gebleven gedeelte van € 2.892,37 (netto) van het door [appellant] aan hem verschuldigde nettoloon, vermeerderd met de wettelijke verhoging, de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.2.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer houdt in dat [appellant] aan [geïntimeerde] het gevorderde bedrag contant heeft betaald.
3.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter ten aanzien van het verweer van [appellant] onder meer in 3.4. van het vonnis waarvan beroep overwogen dat [appellant] te kennen heeft gegeven niet te beschikken over kwitanties en dat de WhatsApp berichten niet kunnen dienen tot bewijs dat er daadwerkelijk contante betalingen aan [geïntimeerde] zijn gedaan. De kantonrechter heeft het verweer van [appellant] verworpen en de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
3.4.1.
[appellant] heeft in hoger beroep in punten 8 en verder van de memorie van grieven een aantal grieven aangevoerd.
3.4.2.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] .
3.4.3.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep verweer gevoerd.
3.5.
Tegen de beslissingen van de kantonrechter over de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke verhoging heeft [appellant] geen grieven aangevoerd. Deze beslissingen staan daarom in dit hoger beroep, als de toewijzing van de hoofdvordering in stand blijft, niet ter discussie.
3.6.
Met de grieven is het geschil tussen partijen over de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van het volgens [geïntimeerde] onbetaald gebleven gedeelte van € 2.892,37 van het door [appellant] aan hem verschuldigde nettoloon in volle omvang aan het hof voorgelegd.
3.7.
Partijen twisten over de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de vraag of het bedrag van € 2.892,37 door [appellant] aan [geïntimeerde] is betaald. Het hof overweegt daarover als volgt. Artikel 150 Rv bepaalt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten draagt, tenzij uit enige bijzondere regel of uit eisen van redelijkheid of billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. [appellant] beroept zich op het rechtsgevolg van een door hem gesteld feit, namelijk dat hij het gehele nettoloon, waarvan de verschuldigdheid op zichzelf vaststaat, heeft betaald. Volgens de hoofdregel draagt hij dus de stelplicht en de bewijslast. Voor dit geval geldt geen bijzondere regel. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaraan de conclusie kan worden verbonden dat uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid of billijkheid een andere bewijslast voortvloeit. [appellant] draagt dus de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de betalingen.
3.8.
De stelling van [appellant] is dat hij het gedeelte van het nettoloon, dat hij niet door middel van bankoverschrijvingen heeft betaald, contant heeft betaald. [geïntimeerde] heeft dat betwist. Gezien die betwisting dient [appellant] zijn stelling voldoende te onderbouwen. Allereerst heeft [appellant] als productie 1 bij memorie van grieven een overzicht in het geding gebracht waarop is vermeld: het per maand door [appellant] verschuldigde nettoloon, de betalingen die volgens [appellant] per maand, al dan niet in gedeelten, per bankoverschrijving zijn gedaan, en de betalingen die volgens [appellant] , eveneens per maand, uit de kas zijn gedaan. Volgens het overzicht beloopt het totaal van de per bankoverschrijving en kas gedane betalingen precies (op een onverklaard verschil van € 0,40 na) het bedrag van het totaal verschuldigde nettoloon van € 6.855.57. Het totaal van de in het overzicht vermelde betalingen per bankoverschrijvingen stemt overeen met de door [geïntimeerde] erkende betalingen, met dien verstande dat bij de bankbetalingen ook is opgenomen een overschrijving naar de rekening van [appellant] zelf op 24 oktober 2014 met vermelding van “salaris van [geïntimeerde] september 2014 contant”, welk bedrag volgens de stellingen van [appellant] contant is doorbetaald aan [geïntimeerde] . Volgens [appellant] zou dus sprake zijn van contante betalingen van € 297,50, € 1105,57, € 484,99, €400,00, € 59,31, € 130,00 en € 416,40.
3.9.
Het overzicht roept naar het oordeel van het hof meer vragen op dan het beantwoordt. [appellant] heeft immers zelf aangegeven dat de contante betalingen niet zijn geschied zoals in het overzicht is vermeld. Zo stelt [appellant] dat sommige in het overzicht vermelde bedragen zijn afgerond, en dat andere bedragen niet ineens, maar in gedeelten zijn betaald, zonder dat [appellant] daarbij heeft aangegeven hoe het één en het ander in zijn werk is gegaan. Hierbij komt dat het overzicht in het geheel niets vermeldt over de datum, de plaats en de persoon door wie de in het overzicht vermelde contante betalingen zouden zijn voldaan. Het hof concludeert dat aan het overzicht geen verdergaande betekenis mag worden toegekend dan die van een rekenexercitie, waarbij het gedeelte van het maandelijks verschuldigde nettoloon, dat niet kon worden bewezen door bankoverschrijvingen, simpelweg als contante betaling is opgevoerd. Dit is geen voldoende onderbouwing van de stelling van [appellant] dat hij het resterende gedeelte van het verschuldigde nettoloon contant heeft betaald. Van een werkgever als [appellant] mag een beter onderbouwing worden verwacht.
3.10.
Ook heeft [appellant] transcripten van telefoongesprekken overgelegd, die [appellant] met [geïntimeerde] heeft gevoerd nadat het vonnis waarvan beroep is gewezen. [appellant] wil kennelijk betogen dat [geïntimeerde] in deze gesprekken heeft erkend dat de door [appellant] gestelde contante betalingen hebben plaatsgevonden, maar dat blijkt uit die transcripten in het geheel niet. Ook deze transcripten kunnen niet worden beschouwd als een voldoende onderbouwing van de stelling van [appellant] . Dat geldt ook voor het transcript van het door [appellant] opgenomen telefoongesprek met [geïntimeerde] , reeds omdat [geïntimeerde] tijdens het telefoongesprek het oog heeft gehad op betalingen aan hem zelf en niet aan [geïntimeerde] (productie 8 bij memorie van antwoord).
3.11.
Wel als voldoende onderbouwd kunnen worden aangemerkt de stellingen van [appellant] over drie specifieke contante betalingen:
- een betaling van € 400 door [getuige 1] namens [appellant] aan [geïntimeerde] op 14 november 2013 in [plaats] , waarover [appellant] een schriftelijke verklaring van [getuige 1] heeft overgelegd;
- een betaling van € 200 op 24 september 2013 door [appellant] aan [geïntimeerde] in [plaats] , waarover een schriftelijke verklaring van [getuige 2] is overgelegd;
- een betaling van € 50,00 op 12 maart 2014 in [plaats] door [appellant] aan [geïntimeerde] , waarover een schriftelijke verklaring van [getuige 3] is overgelegd.
3.12.
Het hof zal [appellant] , overeenkomstig zijn bewijsaanbod, toelaten tot bewijslevering ten aanzien van de in 3.10. vermelde drie betalingen.
3.13.
Voor het overige zal het hof op grond van het bovenstaande in het eindarrest het verweer van [appellant] , dat hij contante betalingen heeft gedaan, als onvoldoende feitelijk onderbouwd verwerpen.
3.14.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe tot het bewijs van de hierboven in punt 3.11. bedoelde betalingen;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. H.AE. Uniken Venema als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 29 augustus 2017 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, H.AE. Uniken Venema en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 augustus 2017.
griffier rolraadsheer