ECLI:NL:GHSHE:2017:3581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
200.216.630_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en omgangsregeling bij ernstige ontwikkelingsbedreiging van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de minderjarige [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is, omdat zij en de vader in staat zijn om de zorg voor [minderjarige] adequaat te regelen. De moeder betwist dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en stelt dat de juridische procedures tussen de ouders niet tot een dergelijke bedreiging leiden. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn van mening dat de spanningen tussen de ouders en de destructieve communicatie een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] vormen. Het hof heeft de zaak op 10 augustus 2017 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de ouders niet in staat zijn om de problemen in het vrijwillig kader op te lossen en er een risico bestaat dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict komt. Het hof heeft ook gesproken over de mogelijkheid van een tijdelijke 'time-out' in de communicatie tussen de ouders, om de spanningen te verminderen en de situatie voor [minderjarige] te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 10 augustus 2017
Zaaknummer : 200.216.630/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/318717 / JE RK 17-310
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Stoffijn,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
 de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 mei 2017, heeft de moeder verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 20 juni 2017, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juli 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Stoffijn;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
Tevens is verschenen de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) die als informant door het hof is gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 maart 2017;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 juli 2017;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 18 juli 2017.
Het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 18 juli 2017 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. Het hof heeft beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, locatie [locatie] , met ingang van 30 maart 2017 voor de duur van twaalf maanden, te weten tot 30 maart 2018.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift het volgende aan.
De moeder betwist niet dat [minderjarige] speciale zorg nodig heeft, dat de ouders onenigheid hebben of dat de juridische procedures tussen ouders veel spanningen opleveren. Zij betwist in grief 1 wel dat [minderjarige] , die geen weet heeft van de discussies en de procedures tussen de ouders, daarvan dusdanig veel mee krijgt dat haar ontwikkeling daardoor wordt bedreigd. Gebleken is dat beide ouders in staat zijn de gevoelens van innerlijke onrust te beperken, zodat [minderjarige] tijdens de overdracht geen spanningen ervaart. [minderjarige] heeft bovendien niet in de gaten waardoor spanningen bij de moeder (zijn) ontstaan, zodat het niet zo kan zijn dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict komt vanwege eventuele spanningen.
Uit de jurisprudentie blijkt ook dat strijd (en spanningen) tussen ouders niet per definitie leidt/leiden tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Wanneer een kind geen zorgelijk gedrag vertoont, zich goed ontwikkelt op school en de ouders noodzakelijke hulpverlening inschakelen, is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling.
Het risico op een ontwikkelingsbedreiging moet niet slechts reëel zijn; er dient sprake te zijn van een concreet risico. Er zijn in casu geen concrete signalen van bijvoorbeeld school of huisarts waaruit blijkt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft in het verleden wat zorgelijk gedrag vertoond, maar daarvoor is hulp ingezet. De ontwikkeling van [minderjarige] wordt nauwlettend in de gaten gehouden en waar nodig wordt hulp ingeschakeld.
De moeder acht het nodig dat concrete situaties worden benoemd om de noodzaak van ondertoezichtstelling aan te tonen. Dit wordt echter door zowel de raad, de GI als de rechtbank achterwege gelaten. Er worden mogelijke toekomstige problemen beschreven zonder dat te concluderen dat nu sprake is van een gevoel van emotionele onveiligheid, een loyaliteitsconflict en/of concrete belasting van [minderjarige] .
Uit de jurisprudentie volgt, aldus de moeder verder in grief 2, dat – ook als sprake is van een ontwikkelingsbedreiging – er geen grond is voor ondertoezichtstelling, als de noodzakelijke hulpverlening in vrijwillig kader wordt geaccepteerd, zoals hier het geval is. De moeder heeft vanaf het begin zelf hulpverlening voor [minderjarige] , haarzelf en de ouders gezamenlijk ingeschakeld. Zij zal dit blijven doen. Vanuit haar pedagogische achtergrond kan zij ook goed inschatten of (extra) hulpverlening voor [minderjarige] noodzakelijk is.
Dat resultaten van de hulpverlening zijn uitgebleven komt niet door het niet of onvoldoende accepteren van noodzakelijke hulpverlening, maar door een samenloop van omstandigheden, waaronder het niet meewerken van de vader aan hulpverlening. Er is in een vrijwillig kader nog andere hulpverlening mogelijk die een uitkomst kan bieden. De moeder waardeert het als een professional in deze meedenkt. Zij is bereid op vrijwillige basis met de GI om tafel te gaan zitten om een veiligheidsplan op te stellen.
De meerwaarde van een verplichte gezinsvoogd acht de moeder nihil. Nu de vader geen gezag heeft, kan een gezinsvoogd er niet voor zorgen dat de vader te allen tijde meewerkt aan hulpverlening en ook overigens kan een gezinsvoogd geen verandering afdwingen bij de vader. De vader kan zijn toezegging dat hij meewerkt aan noodzakelijke hulp ook gestand doen als er geen ondertoezichtstelling is. Een gezinsvoogd kan naar alle waarschijnlijkheid ook niets veranderen aan de onderliggende problematiek van de ouders, die met name is gelegen in het moeizame communicatie- en overlegpatroon. Hiervoor lijkt de inzet van een gespecialiseerde therapeut vereist. De aanwezigheid van een gezinsvoogd heeft eerder een averechts effect, in die zin dat de onrust en de spanningen juist toenemen.
De moeder heeft ter zitting bij het hof aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De weekendregeling loopt goed op het halen en brengen na. De moeder dient [minderjarige] op te halen bij de vader, maar zij is hier vanwege haar fysieke beperking niet toe in staat en kan hiertoe ook niet terugvallen op haar netwerk. Nu de vader zich wil houden aan de beschikking van het hof over het halen en brengen, heeft de moeder zich genoodzaakt gezien hierover een kort geding procedure te beginnen. Deze procedure loopt nog.
Dat de moeder niet mee wil werken aan Kinderen uit de Knel (KUK) is geen onwil. Zij wil eerst aan zichzelf werken. De artsen hebben aangegeven dat de moeder zichzelf in acht moet nemen. De moeder vraagt zich bovendien af of KUK wel geschikt is hier.
De moeder heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij een groot voorstander is van een tijdelijke “time-out” in het contact tussen haar en de vader. Zij zou dit echter liever in een vrijwillig kader doen met bijvoorbeeld een vrijwillige gezinsvoogd. Mocht de bestreden beschikking worden bekrachtigd dan is de moeder bereid haar medewerking te verlenen aan een “time-out” tussen de ouders.
Over de overdracht van [minderjarige] in geval van een eventuele “time-out” heeft de moeder nog naar voren gebracht dat wat haar betreft de overdracht gewoon bij de ouders thuis blijft plaatsvinden, nu dit niet een hele gespannen situatie oplevert en de moeder overdracht op het kantoor van de GI dan wel bij school niet in het belang van [minderjarige] acht.
3.4.
De GI voert in haar verweerschrift het volgende aan. Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging wat de hechting aangaat, welke voortkomt uit de spanningen tussen de ouders. Deze spanningen lijken te worden veroorzaakt en in stand te worden gehouden door de verschillende kijk op het gedrag van [minderjarige] en op wat [minderjarige] nodig heeft en door de verschillende opvoedstijlen van de ouders, de moeizame communicatie tussen de ouders en de zorgen van de ouders over elkaars psychische gesteldheid. De huidige situatie biedt een onvoldoende emotioneel veilige situatie. [minderjarige] heeft onvoldoende de mogelijkheid om openlijk loyaal te zijn naar haar beide ouders toe en kan onvoldoende vertrouwen ontwikkelen in haar beide ouders. Als deze situatie blijft bestaan, is de kans groot dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict komt.
De GI acht opvoedondersteuning voor beide ouders, speltherapie voor [minderjarige] en de inzet van KUK van belang om de situatie te veranderen. Hulpverlening is thans nog onvoldoende op gang gekomen en heeft nog onvoldoende positieve veranderingen teweeg gebracht. De spanningsvolle situatie tussen de ouders is nog altijd actueel en er is nog altijd sprake van een ontwikkelingsbedreiging.
De GI heeft bij de mondelinge behandeling bij het hof het volgende aangevoerd.
Er is nog altijd sprake van een slechte communicatie en spanningen tussen de ouders en van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] . Er ontstaan problemen over de vraag of omgangsmomenten wel of niet doorgaan en over het halen en brengen. De ouders kunnen daarover onvoldoende overleggen. Ook na een recente beschikking van het hof over de omgang blijft de discussie hierover tussen de ouders bestaan.
De GI kan zich vinden in een tijdelijke “time-out” tussen de ouders. Dit neemt in elk geval tijdelijk de spanning weg. Hoe het daarna verder moet, is thans nog onduidelijk, maar de GI is bereid daarin te investeren.
3.5.
De raad heeft ter zitting bij het hof het volgende naar voren gebracht.
De raad acht een periode van rust met zo min mogelijk communicatie tussen de ouders aangewezen. Dit neemt de spanningen weg in de hoop dat de ouders na deze periode makkelijker tot elkaar kunnen komen. Een vereiste is daarvoor wel dat diegene, via wie de communicatie tussen de ouders verloopt, vertrouwen geniet van de ouders.
De raad ziet in het onderhavige geval geen mogelijkheden voor een “time-out” in het vrijwillig kader. Temeer nu de vader geen gezag heeft en hij erop moet kunnen vertrouwen dat hij goed wordt geïnformeerd over zaken [minderjarige] betreffende.
3.6.
De vader heeft ter zitting bij de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende aangevoerd.
De vader acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk. In een vrijwillig kader zullen de spanningen tussen de ouders niet verdwijnen en zal de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet worden opgeheven. Alle hulp die in dit verband is ingezet, heeft niets opgeleverd. Een verbetering van de communicatie tussen de ouders zal in een vrijwillig kader nooit gerealiseerd worden. Alles draait om de omgang tussen hem en [minderjarige] en de moeder wil niet dat die omgang er is.
Er wordt al sinds september 2016 tevergeefs getracht ouders te laten deelnemen aan het KUK-traject. Als het aan de vader had gelegen was dit traject al lang afgerond. Deelname is echter alleen mogelijk als er geen juridische procedure loopt en de moeder begint de ene na de andere juridische procedure. Zij ligt volledig dwars.
De vader zal zijn medewerking verlenen aan alles wat de gezinsvoogd noodzakelijk acht.
De vader is bereid in gesprek te gaan over het halen en brengen van [minderjarige] .
De vader wil zich over een tijdelijke “time-out” in het contact tussen de ouders beraden. Het zou, als de ondertoezichtstelling blijft, een goed middel kunnen zijn.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[minderjarige] is een jong, gevoelig en kwetsbaar meisje dat slaapproblemen heeft in de vorm van zogenoemde sleep terrors. Dit laatste is van invloed op de algehele draagkracht en ontwikkeling van [minderjarige] . De slaapproblemen maken dat zij geen volledige schooldagen kan maken.
Bij de ouders is al jaren sprake van een uiterst destructieve en disfunctionele vorm van communicatie, waarover ook de raad schrijft op p. 16 van zijn rapport van 8 maart 2017 (Bron: telefonisch gesprek met het [team] ).
“Er wordt een patroon gezien bij ouders. Dit patroon bestaat bij moeder uit hulp vragen, boos worden als de ander een andere visie heeft, willen overtuigen dat het verhaal anders is, als dit niet lukt benoemen een klacht in te dienen, hulpverlening te stoppen, afhaken in de hulpverlening en de klacht uiteindelijk indienen. Het effect is dat er geen constructieve hulp geboden kan worden. [….] Bij vader wordt er tevens een patroon gezien. Vader probeert de hulpverlening te overtuigen dat [minderjarige] bij hem klachtenvrij is en dat de zorgen van moeder niet herkend worden bij hem. Op momenten dat vader daarin wordt begrensd, probeert hij dit nog meerdere malen. Ook wordt er gezien dat vader met bepaalde opmerkingen en acties olie op het vuur gooit. Dit had als effect dat de positieve opbouw in de gesprekken teniet gedaan werd.”
Ook de GI heeft in het kader van de ondertoezichtstelling dit uiterst negatieve interactiepatroon waargenomen. Zij heeft geprobeerd hierin verbetering aan te brengen. De GI heeft ter zitting bij het hof te kennen gegeven welke hulpverlening bij de ouders is/wordt ingezet. Tot op heden zijn er echter geen verbeteringen opgetreden.
Daarbij komt dat de ouders al jaren strijden over de omgangsregeling. Dit is nog altijd actueel zo is ter zitting bij het hof gebleken. Momenten strijden de ouders met name over het halen en brengen van [minderjarige] .
De combinatie van het voorgaande – te weten de kwetsbaarheid van [minderjarige] , de destructieve wijze van communicatie tussen de ouders en de voortdurende strijd tussen de ouders over de omgang – maken dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] .
Deze ontwikkelingsbedreiging kan naar het oordeel van het hof niet worden afgewend in het vrijwillig kader. Het hof heeft er oog voor dat de moeder op bepaalde terreinen bereid is zelf hulp in te schakelen. Het hof ziet echter ook dat de moeder onvoldoende in staat is de verbanden te zien die er rond bovengenoemde kwesties zijn, waardoor een bepaald probleem in het vrijwillig kader wellicht voldoende aandacht zal krijgen, maar het totaal aan problemen de ernstige ontwikkelingsbedreiging in stand zal laten. Het hof acht een ondertoezichtstelling in deze dan ook noodzakelijk.
De stelling van de moeder dat een ondertoezichtstelling niet op zijn plaats is omdat de vader niet met het gezag over [minderjarige] is belast, volgt het hof niet. Waar in het systeem van ouderschap ernstige gebreken aan het licht zijn gekomen en ook is vastgesteld dat de daardoor ontstane ernstige ontwikkelingsbedreiging niet in het vrijwillig kader kan worden afgewend, doet niet ter zake dat een van de ouders niet met het gezag is belast. De ondertoezichtstelling biedt voldoende mogelijkheden om hulpverlening in te zeten om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Ter zitting bij het hof is gebleken dat hiertoe al dingen in gang zijn gezet, waarvan de effecten nog zullen blijken.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.11.
Ten aanzien van de voortgang van de ondertoezichtstelling overweegt het hof nog als volgt. Het hof betwijfelt – met de moeder – of de inzet van KUK in deze situatie geschikt is.
Ter zitting bij het hof is gesproken over een tijdelijke “time-out” in het contact tussen de ouders. De ouders hebben zich beiden bereid verklaard om – in geval van bekrachtiging van de bestreden beschikking – hun medewerking te verlenen aan een dergelijke “time-out” (voorlopig voor de duur van zes maanden) op basis van daartoe met de GI te maken afspraken.
Het hof gaat ervan uit dat de GI, die zich ter zitting hiertoe bereid heeft verklaard, samen met de ouders deze in de praktijk als “schottenaanpak” aangeduide interventie, welke interventie door de raad ook aangewezen wordt geacht, verder zal uitwerken. Het is aan de kinderrechter om het verloop en de uitwerking van deze afspraken zo nodig nader te evalueren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 maart 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en H.J. Witkamp en is op 10 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.