ECLI:NL:GHSHE:2017:358

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
200.193.134_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve omzetting ondercuratelestelling in bewind en mentoraat met beroep curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondercuratelestelling van de rechthebbende, die onder curatele was gesteld vanwege zijn ernstige geestelijke en lichamelijke beperkingen. De appellant, de broer van de rechthebbende, was benoemd tot curator en verzocht de curatele opnieuw in te stellen, nadat de rechtbank had besloten om een bewind en mentorschap in te stellen. De rechtbank had geoordeeld dat de curatele niet meer de passende beschermingsmaatregel was, maar het hof was van mening dat deze beslissing niet kon standhouden. Het hof oordeelde dat de rechthebbende, die afhankelijk is van 24-uurs zorg en niet in staat is om voor zichzelf te zorgen, bescherming nodig heeft in zijn vermogensrechtelijke en immateriële belangen. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en herstelde de ondercuratelestelling van de rechthebbende, met de appellant als curator. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de curatele als beschermingsmaatregel voor personen die niet in staat zijn om hun eigen belangen te behartigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 2 februari 2017
Zaaknummer: 200.193.134_01
Zaaknummer eerste aanleg: 4857651 BH VERZ 16-2622
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: appellant ofwel [appellant] ,
advocaat: mr. P.T.H. Janssen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de rechthebbende], wonende te [woonplaats 2] in zorginstelling [zorginstelling] , hierna: de rechthebbende;
  • [de bewindvoerder] h.o.d.n. “ [handelsnaam] ”, gevestigd te [vestigingsplaats] (gemeente [vestigingsplaats] ), hierna: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, Toezicht, van 1 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2016, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de curatele als beschermingsmaatregel voor de rechthebbende opnieuw wordt ingesteld met herstel van [appellant] in de functie van curator en met vergoeding van de kosten van deze procedure.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2016, heeft de bewindvoerder – naar het hof begrijpt – verzocht om het appel af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellant, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bewindvoerder met een kantoorgenoot de heer [kantoorgenoot bewindvoerder] ;
De rechthebbende is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 januari 2016;
  • het faxbericht van mr. Janssen van 9 december 2016.
3. De beoordeling
3.1.
Het hof begrijpt uit de inhoud van de stukken dat de rechthebbende bij beschikking van 24 februari 1999 onder curatele is gesteld en dat zijn broer [appellant] (thans appellant) daarbij is benoemd tot curator.
3.2.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans relevant, naar aanleiding van een drietal machtigingsverzoeken van [appellant] in zijn hoedanigheid van curator, ambtshalve
  • een bewind wegens geestelijke of lichamelijke toestand ingesteld over de goederen die rechthebbende (zullen) toebehoren, met ingang van 14 dagen na verzending van de beschikking, met benoeming van de heer [de bewindvoerder] h.o.d.n. “ [handelsnaam] ” tot bewindvoerder;
  • een mentorschap ingesteld over de niet-vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende met ingang van 14 dagen na verzending van de beschikking, met benoeming van [appellant] tot mentor;
  • verstaan dat de ondercuratelestelling van de rechthebbende zal zijn opgeheven met ingang van de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat, het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de rechthebbende, gelet op zijn geestelijke en lichamelijke toestand, ook voldoende beschermd zal zijn door een beschermingsbewind en mentorschap en dat het laten voortbestaan van de curatele in de huidige vorm niet in het belang van de rechthebbende is. Er is bij de rechthebbende in het geheel geen sprake van zelfredzaamheid. De rechthebbende is niet in staat om te praten, niet in staat om voor zichzelf te zorgen en niet in staat zijn financiën te beheren. Hij ontvangt 24-uurs zorg in een zorginstelling. Hij kan niet zelfstandig lopen en staan en heeft het niveau van een 2 à 3-jarige. De curatele is ingesteld omdat de rechthebbende vanwege zijn ernstige verstandelijke/meervoudige beperking niet voor zichzelf kan zorgen.
Ondercuratelestelling, wat handelingsonbekwaamheid tot gevolg heeft, is de meest passende beschermingsmaatregel. De rechthebbende dient te worden beschermd in zijn vermogensrechtelijke belangen en in zijn immateriële belangen.
De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van een belangenverstrengeling op grond dat [appellant] aangeeft veel voor zijn broer te zorgen en voor deze zorg een vergoeding te willen uit het vermogen van de rechthebbende dat onder zijn beheer staat. De wetgever heeft in de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap bepaald dat een direct betrokken of behandelend hulpverlener geen curator kan zijn (artikel 1:383 lid 5 BW), maar [appellant] heeft niet de functie van hulpverlener en is al helemaal geen professionele hulpverlener.
Appellant is nu mentor, maar wordt door de bewindvoerder niet in staat gesteld om naar eigen inzicht en in het belang van de rechthebbende uitgaven te doen, bijvoorbeeld voor uitstapjes en etentjes. Appellant dient alles achteraf te declareren met de mogelijkheid dat de uitstapjes niet worden vergoed door de bewindvoerder. Met betrekking tot de begeleiding van de rechthebbende, is de bewindvoerder op zoek gegaan naar andere begeleiders dan de dochters van appellant. De dochters droegen onder andere zorg voor het aankopen van kleding voor de rechthebbende. De bewindvoerder heeft navraag gedaan of anderen daarin zijn geïnteresseerd. Dit lijkt toch een uitgesproken taak voor een mentor dan wel andere familieleden te zijn. Verder is er opeens geen tot heel weinig ruimte om extra dingen voor en met de rechthebbende te kunnen doen. Voor appellant is dit een onhoudbare situatie en hij weigert op deze wijze met de bewindvoerder samen te werken.
3.4.
In zijn verweerschrift stelt de bewindvoerder, kort samengevat, het volgende.
De bewindvoerder heeft een boedelbeschrijving opgemaakt met daarin een budgetplan. Voorheen was het budgetplan negatief en dus niet in balans. Het vermogen nam af.
De bewindvoerder heeft met appellant meerdere gesprekken gevoerd om te kijken welke mogelijkheden er zijn om de financiën in balans te krijgen. Appellant wil de volledige controle houden over de uitgaven van de rechthebbende. De bewindvoerder wil dat de inkomsten en uitgaven redelijkerwijs in balans zijn en dat er vooraf toestemming wordt gevraagd voor specifieke uitgaven.
De bewindvoerder heeft appellant gevraagd om een jaarbegroting in te dienen met daarop zijn verzoeken voor extra uitgaven inzake de onderbewindgestelde. Het is de taak van de bewindvoerder om per keer te bekijken of deze uitgaven mogelijk zijn binnen het budgetplan. De bewindvoerder heeft appellant medegedeeld dat de lening zoals is weergegeven in de boedelbeschrijving moet worden terugbetaald aan de rechthebbende.
De bewindvoerder betwist dat hij op zoek is gegaan naar andere begeleiders dan de dochters van appellant. Hij heeft goedkeurig gegeven aan de extra begeleiding van de dochters, mits vooraf hiervan melding wordt gemaakt.
Gezien het negatieve budgetplan in het verleden, wil de bewindvoerder grip hebben op de financiële situatie. Appellant is het hier niet mee eens en wil alle taken naast zich neerleggen als de bewindvoerder dit blijft handhaven. Dit gaat ten koste van de rechthebbende. De bewindvoerder betreurt de afwijzende houding van appellant.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de onderhavige beslissing is gegeven enerzijds omdat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was van belangenverstrengeling bij appellant als ‘zorgverlener’ en tegelijk beheerder van het vermogen van de rechthebbende, en anderzijds omdat curatele op dit moment niet meer de passende beschermingsmaatregel voor de rechthebbende is. Het hof onderschrijft dit oordeel niet, gelet op het hierna volgende.
3.5.2.
Artikel 1:383 BW bepaalt welke personen niet tot curator kunnen worden benoemd, waaronder een direct betrokken of behandelend hulpverlener (lid 5 sub d).
Het hof is van oordeel dat de rol die appellant vervult in het leven van de rechthebbende niet kan worden gekwalificeerd als die van hulpverlener als bedoeld in artikel 1:383 lid 5 BW. Ook is niet gebleken van andere feiten die nopen tot de conclusie dat bij appellant in zijn twee rollen -van curator en broer van belanghebbende- sprake is van belangenverstrengeling en waarin een gewichtige reden voor ontslag zou zijn gelegen, als bedoeld in art. 1:385 lid 1 aanhef en onder d.
Uit de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellant ruim 17 jaar als curator van zijn broer is opgetreden. Ter zitting van het hof heeft appellant onbetwist verklaard dat hij ongeveer 15 tot 20 keer per jaar bij de rechthebbende op bezoek komt en dat hij hem vaak meeneemt om leuke dingen te doen, dat hij in dat verband kosten maakt en dat hij bij de kantonrechter immer machtiging heeft verzocht en verkregen om dergelijke kosten te mogen te dekken uit het vermogen van belanghebbende. Niet is gebleken dat appellant ooit anders dan met toestemming van de kantonrechter vergoedingen heeft genoten voor de ten behoeve van de rechthebbende gemaakte kosten.
Ook anderszins is het hof niet gebleken van een gewichtige reden waarom appellant niet langer in zijn functie van curator kan worden gehandhaafd.
3.5.3.
Het hof verwerpt voorts het oordeel van de kantonrechter dat de ondercuratelestelling niet meer de passende beschermingsmaatregel is voor de rechthebbende. Uit het dossier is gebleken dat de rechthebbende afhankelijk is van 24-uurs zorg, het denkvermogen heeft van een zeer jong kind en niet zelfstandig kan eten, praten en lopen. Voor het hof staat vast dat de rechthebbende duurzaam niet in staat is zijn belangen ook maar enigermate zelf waar te nemen. Het hof acht de lichamelijke en geestelijke toestand van de rechthebbende dan ook dermate ernstig dat er geen grond is de curatele te beëindigen.
3.5.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Het hof zal die beschikking dan ook vernietigen, zodat de ondercuratelestelling van de rechthebbende met daarbij de rol van appellant als curator – zoals bepaald bij beschikking van 24 februari 1999 – zal herleven.
3.5.5.
Het hof overweegt tot slot dat appellant nogmaals zijn inleidende machtigingsverzoeken -indien nog relevant- opnieuw aan de rechtbank dient voor te leggen, aangezien daarop nog niet is beslist.
3.5.6.
Tot slot ziet het hof geen aanleiding om appellant een vergoeding toe te kennen voor de kosten van deze procedure, temeer nu appellant niet kenbaar heeft gemaakt wie de door hem gemaakte proceskosten voor zijn of haar rekening zou dienen te nemen.
3.5.7.
Beslist dient te worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, zodat daarmee de beschikking van 24 februari 1999 herleeft waarbij de rechthebbende (de heer [de rechthebbende] ) onder curatele is gesteld en appellant [appellant] ) daarbij is benoemd tot curator van [de rechthebbende] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.