4.1.De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 vastgesteld wat de kern van het onderhavige geschil is. Daartegen zijn geen bezwaren aangevoerd, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Hierna volgt een weergave van die kern.
a. Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. (één van de twee eisers in eerste aanleg, hierna [Timmerbedrijf B.V.] ) is een onderneming die mallen produceert voor de betonindustrie. Enig aandeelhouder van [Timmerbedrijf B.V.] was [Vastgoed B.V.] en aandeelhouder van [Vastgoed B.V.] was Holding [Holding] B.V. en de enige aandeelhouder van de aandelen in die Holding was [de vader van appellant] sr, de vader van [appellant] (nr. 4 dagvaarding in eerst aanleg). [appellant] was als werknemer in dienst van [Timmerbedrijf B.V.] als timmerman en als zodanig verplicht deelnemer in de pensioenregeling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (hierna: BPF Bouw). Op grond van dit deelnemerschap kan in beginsel (onder voorwaarden) als voorzieningen gebruik worden gemaakt van een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid, een aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen en een eindejaarsuitkering.
b. Op 23 maart 2007 zijn de aandelen [Timmerbedrijf B.V.] en de onderneming overgedragen aan [appellant] en zijn twee broers. Ten tijde van die overdracht waren de Maatschap c.s. en [Accountants en Adviseurs] Accountants en Adviseurs als adviseur c.q. accountant voor in ieder geval [Timmerbedrijf B.V.] werkzaam. De (adviserende) werkzaamheden van de Maatschap c.s. voor [Timmerbedrijf B.V.] geschiedden op basis van een of meer mondelinge overeenkomsten van opdracht.
c. [appellant] heeft in verband met chronische gezondheidsklachten begin 2007 bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd, die hem met ingang van 11 mei 2007 is toegekend. [appellant] was in verband met de overname van de onderneming op 11 mei 2007 geen werknemer meer van [Timmerbedrijf B.V.] Hij was toen (mede)directeur grootaandeelhouder. Als gevolg daarvan was hij geen deelnemer meer in de pensioenregeling BPF Bouw en kon hij geen aanspraak meer maken op de hiervoor onder a. genoemde voorzieningen.
d. De brief van 21 januari 2008 van BPF Bouw aan de Maatschap c.s. met als onderwerp premievrije voortzetting pensioenopbouw [appellant] (productie 3 conclusie van antwoord en productie 31 memorie van grieven) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Wij hebben uw brief van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) met de arbeidsongeschiktheidsgegevens van de heer [appellant] ontvangen. In onze brief van 27 december 2007 hebben wij u geïnformeerd over de voorwaarden voor deelname aan premievrije voortzetting pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid.
Twee jaar voorafgaand aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 11 mei 2007, is voor de heer [appellant] geen volledige werkgeverspremie afgedragen. Hierdoor is de heer [appellant] niet verzekerd bij de pensioenregeling (…) Op grond van deze voorwaarde komt de heer [appellant] niet in aanmerking voor premievrije voortzetting van zijn pensioenopbouw. (…)”.
e. Bij brief van 6 maart 2008 (productie 3 conclusie van antwoord en productie 32 memorie van grieven) van de Maatschap c.s. aan BPF Bouw schrijft [medewerker van de maatschap 1] namens de maatschap, voor zover van belang:
“(…)
Als we het goed begrijpen stelt u dat de heer [appellant] niet is verzekerd bij de pensioenregeling (…) cq niet in aanmerking komt voor de premievrije voortzetting van zijn pensioenopbouw, omdat twee jaren voorafgaand aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag geen volledige werkgeverspremie is afgedragen.
In ons eerdere schrijven (…) hebben wij al aangegeven wat de reden is geweest van het niet twee volle jaren betalen van de premie namelijk de bedrijfsovername op 23 maart 2007. Vanaf die datum gold er geen verzekeringsplicht meer. (…)
Vóór de datum van overname (…) is nog om tekst en uitleg gevraagd over eventuele mogelijke consequenties omdat het gehele traject van keuringen, gesprekken e.d. toen al in volle gang was. Vooruitlopend op de beslissing van de WGA-aanvraag wilde het UWV op deze vraag vooralsnog niet ingaan. (…)
Vervolgens komt de beslissing van het UWV (…) dagtekening 11 april 2007 aan de heer [appellant] (…). Het UWV besliste dat er sprake was van 80%-100% arbeidsongeschiktheid, hetgeen de heer [appellant] zich helemaal niet realiseerde. (…)
Uiteraard had de datum van 23 maart 2007 uitgesteld kunnen worden.
Door strikte toepassing van de regels (…) lijkt er (…) sprake te zijn van een onbillijkheid van overwegende aard. (…)
Wij verzoeken u derhalve een en ander nog eens te overwegen (…)
Cliënt doet voor zover mogelijk een verzoek tot toepassing hardheidsclausule.
Indien het criterium van twee volle jaren premie betalen (…) cruciaal is dan kan met betaling van twee maanden premie de ongelukkige samenloop van omstandigheden wellicht worden oplost? (…)”.
f. Het verzoek van [appellant] om hem met toepassing van de hardheidsclausule volledige premievrije voortzetting te verlenen is afgewezen (zie de door [appellant] in eerste aanleg overgelegde productie 18, een brief van BPF Bouw d.d. 9 maart 2009).
g. De brief van 23 februari 2012 van [Rechtsbijstand] Rechtsbijstand aan de Maatschap c.s. met als onderwerp stuitingsbrief (productie 4 conclusie van antwoord), houdt in, voor zover relevant:
“(…)
Het van en voor rechtshulp verzekerde (zoals het hof ”verzerde” leest
) Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. (…) verzocht mij een vervolg te geven aan uw brief van 8 maart 2008 aan BPF Bouw (…)
Indien het juist is dat (…) [appellant] niet is verzekerd bij de pensioenregeling van het BPF Bouw dan wel niet in aanmerking komt voor premievrije voortzetting van zijn pensioenopbouw, kan het zijn dat (…) [de maatschap] (…) daarvoor aansprakelijk zijn, omdat het een beroepsfout kan zijn om er niet op bedacht te zijn dat eerst de 104 weken worden volgemaakt, alvorens de door [de maatschap] (…) begeleide bedrijfsovername te effectueren, ook ten aanzien van (…) [appellant] .
Deze brief dient allereerst om een lopende verjaring te stuiten. Na mijn (…) vakantie ga ik na (…) of [de maatschap] (…) daadwerkelijk een beroepsfout hebben gemaakt en aansprakelijk zijn voor de door cliënt geleden schade. (…)”.
h. Bij brief van 23 mei 2013 (niet overgelegd) is de Maatschap c.s. (ook) namens [appellant] aansprakelijk gesteld.
4.2.1In eerste aanleg hebben [Timmerbedrijf B.V.] en [appellant] gezamenlijk gevorderd dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht verklaart dat [de maatschap] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen [de maatschap] en Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] en de heer [appellant] bestaande opdrachtovereenkomst(en), althans dat [de maatschap] jegens Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. en de heer [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, door Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. en de heer [appellant] onjuist, onvolledig en/of onzorgvuldig te adviseren ten aanzien van de gevolgen verbonden aan de overname van de aandelen in [Vastgoed B.V.] ;
2. ontbindt wegens wanprestatie de tussen [de maatschap] en Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. en de heer [appellant] bestaande opdrachtovereenkomst(en) en [de maatschap] alsmede [de vennootschap 1] , [de vennootschap 2] , [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] veroordeelt tot (terug)betaling aan Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. van de door Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. uit hoofde van deze overeenkomst(en) betaalde bedragen, zijnde in totaal € 8.045,53 inclusief BTW;
3. [de maatschap] alsmede [de vennootschap 1] , [de vennootschap 2] , [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] veroordeelt tot betaling van een koopsom als door de door Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. aan te wijzen pensioenverzekeraar dan wel pensioenfonds berekend, binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis onder een nader door Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. aan te wijzen pensioenverzekeraar dan wel pensioenfonds, ten behoeve van een aan de heer [appellant] uit te keren ouderdomspensioen ter grootte van € 12.830,- bruto per jaar ingaande op 1 augustus 2032 en een direct ingaand partnerpensioen bij overlijden van de heer [appellant] ter grootte van € 8.981,-;
4. [de maatschap] alsmede [de vennootschap 1] , [de vennootschap 2] , [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] veroordeelt tot betaling binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis van € 8.620,18 zijnde het niet door de heer [appellant] ontvangen aanvullend arbeidsongeschiktheidspensioen;
5. [de maatschap] alsmede [de vennootschap 1] , [de vennootschap 2] , [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] veroordeelt tot betaling van een koopsom als door de door Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. aan te wijzen pensioenverzekeraar dan wel pensioenfonds berekend, binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis onder een nader door Timmerbedrijf [Timmerbedrijf B.V.] B.V. aan te wijzen pensioenverzekeraar dan wel pensioenfonds, ten behoeve van een aan de heer [appellant] jaarlijks uit te keren bedrag van € 378,86 tot de 65-jarige leeftijd van de heer [appellant] zijnde de niet door de heer [appellant] ontvangen eindejaarsuitkering
6. [de maatschap] alsmede [de vennootschap 1] , [de vennootschap 2] , [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] veroordeelt in de kosten van de procedure.
4.2.2De rechtbank heeft wat de vordering van [appellant] betreft geoordeeld dat in de visie van [appellant] de relevante feiten hebben plaatsgevonden tot 23 maart 2007. Uit het schrijven van 21 januari 2008 van BPF Bouw aan de Maatschap c.s. blijkt ondubbelzinnig dat BPF Bouw zich op het standpunt stelde dat [appellant] niet in aanmerking kwam voor een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw, zodat [appellant] vanaf 22 januari 2008 met voldoende zekerheid bekend mocht worden verondersteld met het feit dat door de gestelde beroepsfout van de Maatschap de schade is veroorzaakt. Het eerste (ook) namens [appellant] verstuurde schrijven is de stuitingsbrief van 23 mei 2013, hetgeen meer dan vijf jaar na 22 januari 2008 is, zodat, aldus de rechtbank, de vordering van [appellant] is verjaard. De vordering van [Timmerbedrijf B.V.] is afgewezen omdat niet tijdig is geklaagd. Aldus zijn de vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellant] en [Timmerbedrijf B.V.] in de proceskosten en de nakosten. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.