ECLI:NL:GHSHE:2017:3557

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
200.193.409_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over hennepplant op balkon en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen Woningstichting De Voorzorg en een huurder, [geïntimeerde], die sinds 1 september 2004 een zelfstandige woonruimte huurt. De Voorzorg vordert de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de huurder op 22 augustus 2015 door de politie is betrapt met één hennepplant op het balkon. De Voorzorg stelt dat dit in strijd is met artikel 6.9 van de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst, waarin is bepaald dat het niet is toegestaan hennep te kweken in het gehuurde. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van De Voorzorg afgewezen, oordelend dat het hebben van één hennepplant een tekortkoming van geringe betekenis is die de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt.

In hoger beroep heeft De Voorzorg zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en is van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat de tekortkoming van de huurder, hoewel in strijd met de huurovereenkomst, van zodanige geringe betekenis is dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt De Voorzorg in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 8 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.193.409/01
arrest van 8 augustus 2017
in de zaak van
Woningstichting De Voorzorg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als De Voorzorg,
advocaat: mr. P.L.T. Roks te Best,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.R.F.J. Palmen te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 juni 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 maart 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen De Voorzorg als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4486269 CV EXPL 15-9299)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met eiswijziging;
  • de memorie van grieven waarin de eiswijziging weer ongedaan wordt gemaakt;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] huurt van De Voorzorg vanaf 1 september 2004 de zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [plaats] .
Artikel 6.9 van de algemene voorwaarden die op de huurovereenkomst van toepassing zijn bepaalt:
“Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.”
Op 22 augustus 2015 heeft de politie vanaf de openbare weg waargenomen dat op het balkon van het gehuurde één hennepplant aanwezig was. De politie heeft deze plant verwijderd.
Dat er in het gehuurde meer hennepplanten aanwezig zijn of waren is niet gesteld.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert De Voorzorg - zakelijk weergegeven – de ontbinding en ontruiming van het gehuurde met veroordeling van [geïntimeerde] om de verschuldigde huursommen te betalen tot het moment van ontruiming.
Aan deze vordering heeft De Voorzorg, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, meer in het bijzonder artikel 6.9 van de daarop toepasselijke algemene voorwaarden. Zij voert een
zero tolerancebeleid ten aanzien van het kweken van hennep in de door haar verhuurde woningen. Om die reden rechtvaardigt het tekortschieten van [geïntimeerde] de ontbinding van de huurovereenkomst.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het verweer komt erop neer dat hij primair betwist dat het hebben van één hennepplant in een pot op het balkon kan worden beschouwd als een tekortkoming in de nakoming van huurdersverplichtingen en, subsidiair, dat een dergelijke tekortkoming dermate gering van betekenis is dat dit – gelet op de gevolgen van de ontbinding – de gevorderde voorzieningen niet rechtvaardigt.
3.2.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van De Voorzorg afgewezen en De Voorzorg in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
De Voorzorg heeft in principaal hoger beroep zes grieven aangevoerd. De Voorzorg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en – zakelijk weergegeven - tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen. De grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het tekortschieten van [geïntimeerde] van dusdanig geringe betekenis is dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt en de daartoe door de kantonrechter gebezigde argumenten. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.4.
De grieven falen, omdat de kantonrechter – gelet op de hiervoor vastgestelde feiten - op goede gronden heeft overwogen dat strikt genomen sprake is van een handeling in strijd met artikel 6.9 van de toepasselijke algemene voorwaarden, maar de tekortkoming in de nakoming van die bepaling gezien haar geringe betekenis de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De door De Voorzorg in eerste aanleg en bij memorie van grieven aangevoerde feiten en omstandigheden doen er niet aan af dat het in dit geval om niet meer gaat dan één plant in een bak op een balkon. Dat daardoor de vrees van De Voorzorg voor een relevante aantasting van het leefklimaat in de buurt zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt (of kan verwezenlijken), volgt niet uit de in hoger beroep aangevoerde feiten en is dan ook in rechte niet gebleken. Het hof kan zich vinden in het oordeel van de kantonrechter en de daarvoor gegeven motivering en maakt deze tot de zijne. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. De Voorzorg heeft in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Tegen de daarover gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Het hof zal die toewijzen vanaf de 15e dag na het wijzen van dit arrest.
3.5.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel hoger beroep drie grieven aangevoerd tegen een aantal overwegingen van de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep. Nu dit wordt bekrachtigd en [geïntimeerde] met de grieven niet beoogt een ander dictum te verkrijgen dan gegeven door de kantonrechter, heeft hij geen belang bij de beoordeling van de grieven en zal het hof deze verder onbesproken laten. In het incidenteel appel kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

4.De uitspraak

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt De Voorzorg in de proceskosten van het principaal hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 314,= aan griffierecht en op € 894,= aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn, dan wel zoveel later als dat de betekening van dit arrest zal hebben plaatsgevonden, tot aan de dag der voldoening;
verklaart de beslissing ten aanzien van de proceskosten in het principaal hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M. van Ham en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 augustus 2017.
griffier rolraadsheer