In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen Woningstichting De Voorzorg en een huurder, [geïntimeerde], die sinds 1 september 2004 een zelfstandige woonruimte huurt. De Voorzorg vordert de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de huurder op 22 augustus 2015 door de politie is betrapt met één hennepplant op het balkon. De Voorzorg stelt dat dit in strijd is met artikel 6.9 van de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst, waarin is bepaald dat het niet is toegestaan hennep te kweken in het gehuurde. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van De Voorzorg afgewezen, oordelend dat het hebben van één hennepplant een tekortkoming van geringe betekenis is die de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt.
In hoger beroep heeft De Voorzorg zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en is van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat de tekortkoming van de huurder, hoewel in strijd met de huurovereenkomst, van zodanige geringe betekenis is dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt De Voorzorg in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 8 augustus 2017.