ECLI:NL:GHSHE:2017:3510

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
200.144.772_03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de Dexia-zaak met betrekking tot onaanvaardbare financiële lasten

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in de Dexia-zaak, waarin de appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Korvemaker, zich verzet tegen de financiële verplichtingen die voortvloeien uit effectenleaseovereenkomsten. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 14 juni 2016, waarin het hof de appellant de gelegenheid gaf om te reageren op de akte van Dexia. De appellant heeft gesteld dat de betalingsverplichtingen een onaanvaardbaar zware financiële last vormen, vooral gezien zijn financiële situatie in de jaren 2001 tot en met 2004.

Het hof heeft in het tussenarrest vastgesteld dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat er bij het sluiten van de overeenkomst rekening moest worden gehouden met mogelijke arbeidsongeschiktheid en inkomensterugval. Dit leidde tot de conclusie dat de financiële positie van de appellant ten tijde van het aangaan van de overeenkomst toereikend was. Echter, het hof heeft ook overwogen dat voor de beoordeling van de effectenleaseovereenkomsten moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat de financiële positie van de afnemer gedurende de looptijd van de overeenkomst ongewijzigd blijft. Dexia is in de gelegenheid gesteld om een berekening te overleggen over de onaanvaardbare financiële last.

Tijdens het pleidooi heeft de appellant aanvullende financiële gegevens overgelegd, wat leidde tot een wijziging in het standpunt van Dexia. Beide partijen zijn het erover eens dat de financiële verplichtingen uit de effectenleaseovereenkomsten een onaanvaardbare zware financiële last vormen. Er is afgesproken dat Dexia een berekening zal maken van de te verlagen vordering, en partijen zullen proberen de zaak in der minne te regelen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling, waarbij Dexia de gelegenheid krijgt om haar vordering te onderbouwen en de appellant kan reageren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.144.772/03
arrest van 8 augustus 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. B. Korvemaker te Leeuwarden,
tegen
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 14 juni 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
's-Hertogenbosch onder zaaknummer 829355/181/4625/12 gewezen vonnis van 31 oktober 2013.

5.Het tussenarrest van 14 juni 2016

Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van Dexia met de in rov. 3.10.7 en 3.11 van dat arrest vermelde doeleinden, waarna [appellant] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren.

6.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 14 juni 2016;
  • de akte van Dexia (aangeduid als antwoordakte) met producties 1 en 2;
  • het proces-verbaal van het pleidooi, ter gelegenheid waarvan mr. Korvemaker bij akte producties A t/m F in het geding heeft gebracht; bij het pleidooi is de zaak naar de rol verwezen voor doorhaling dan wel het nemen van een akte eisvermindering door Dexia;
Daarna heeft Dexia arrest gevraagd en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1.1.
In het tussenarrest heeft het hof onder meer geconstateerd dat in hoger beroep niet meer aan de orde is de door de kantonrechter afgewezen vordering van Dexia zoals vermeld in rov. 3.2.1 onder b. Deze vordering betrof de effectenleaseovereenkomst die is weergegeven in rov. 3.1 (i) onder b.
7.1.2.
Ter zake de effectenleaseovereenkomst als weergegeven in rov. 3.1 (i) onder c heeft het hof overwogen, kort gezegd, dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat bij het sluiten van deze overeenkomst ook al rekening moest worden gehouden met mogelijke arbeidsongeschiktheid en inkomensterugval van [appellant] . Dit betekent – zo volgt uit het tussenarrest – dat bij de beantwoording van de vraag of de betalingsverplichtingen die uit deze overeenkomst voortvloeien naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [appellant] legden, kan worden uitgegaan van het hofmodel Amsterdam. Volgens dit model was de financiële positie van [appellant] ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst toereikend om zijn betalingsverplichtingen uit die overeenkomst na te komen (zie rov. 3.10.1).
7.1.3.
Het hof heeft voorts overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of , kort gezegd, de twee effectenleaseovereenkomsten als weergegeven in rov. 3.1 (i) onder a en d een onaanvaardbaar zware financiële last op [appellant] legden, moet worden afgeweken van het algemene uitgangspunt van het hofmodel Amsterdam dat de financiële positie van de afnemer gedurende de looptijd van de overeenkomst ongewijzigd blijft. Gelet hierop heeft het hof Dexia in de gelegenheid gesteld om bij akte een berekening over te leggen betreffende de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last. Om die berekening te kunnen maken diende [appellant] financiële gegevens over 2001 t/m 2004 aan Dexia te verstrekken.
7.1.4.
Ten slotte is Dexia in het tussenarrest in de gelegenheid gesteld om het door haar gevorderde bedrag van € 3.953,64 nader te onderbouwen.
7.2.1.
Vervolgens heeft Dexia een akte genomen waarin zij dit bedrag nader heeft onderbouwd. Dexia heeft voormelde berekening niet overgelegd, omdat zij de daartoe benodigde stukken niet van [appellant] had ontvangen.
7.2.2.
[appellant] heeft afgezien van het nemen van een antwoordakte.
7.3.
Uit het proces-verbaal van het vervolgens gehouden pleidooi blijkt onder meer het volgende. Tijdens het pleidooi heeft [appellant] alsnog biljetten van een proces over (onder meer) de belastingjaren 2001 t/m 2004 overgelegd. De advocaat van Dexia heeft verklaard dat naar aanleiding daarvan het standpunt van Dexia is gewijzigd. Dexia gaat er nu, net als [appellant] , van uit dat de financiële verplichtingen uit de twee effectenleaseovereenkomsten als weergegeven in rov. 3.1 (i) onder a en d voor [appellant] een onaanvaardbaar zware financiële last vormen. Partijen zijn het erover eens dat dit betekent dat Dexia een deel van de maandtermijnen voor deze twee overeenkomsten aan [appellant] moet vergoeden en dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de vordering van Dexia op [appellant] .
Gelet hierop hebben de advocaten afgesproken dat de advocaat van Dexia een berekening zal maken van de (te verlagen) vordering van Dexia met inachtneming van het voorgaande. Op basis daarvan zullen partijen proberen de zaak in der minne te regelen. De advocaat van Dexia heeft daarbij opgemerkt dat, mochten partijen geen minnelijke regeling kunnen bereiken waarbij [appellant] de vordering van Dexia ineens voldoet, het voor Dexia van belang is dat zij voor haar vordering een executoriale titel verkrijgt. Dat kan worden bereikt doordat Dexia haar vordering bij akte vermindert en het hof, na het nemen van een antwoordakte door [appellant] , bij arrest beslist.
In verband hiermee heeft de voorzitter van het hof, in overleg met de advocaten, de zaak naar de rol verwezen voor verzoek doorhaling van de zaak door het hof, dan wel voor het nemen van een akte eisvermindering door Dexia waarna [appellant] bij antwoordakte mag reageren (en waarna vervolgens arrest wordt gewezen).
7.4.
Kennelijk hebben partijen na het pleidooi geen minnelijke regeling met elkaar getroffen. Evenmin heeft Dexia een akte eisvermindering genomen of een berekening van haar (te verlagen) vordering overgelegd in verband met haar tijdens het pleidooi gewijzigde standpunt. Het hof zal Dexia in de gelegenheid stellen om bij akte alsnog een berekening van haar totale vordering op [appellant] over te leggen, waarin rekening wordt gehouden met hetgeen hierboven in rov. 7.3 staat vermeld. Daarna zal [appellant] in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte te reageren.
7.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de
rol van 29 augustus 2017voor akte aan de zijde van Dexia met de hiervoor in rov. 7.4 vermelde doeleinden, waarna [appellant] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, D.A.E.M. Hulskes en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 augustus 2017.
griffier rolraadsheer