ECLI:NL:GHSHE:2017:3504

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
20-002963-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door verpleegkundige met patiënten in de gezondheidszorg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, een verpleegkundige werkzaam op de PAAZ-afdeling van een ziekenhuis, is beschuldigd van ontucht met drie patiënten die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De feiten vonden plaats tussen 2009 en 2013, waarbij de slachtoffers psychisch kwetsbaar waren en zich in een afhankelijke positie bevonden ten opzichte van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de slachtoffers, waaronder zoenen en penetratie. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend en een alternatieve verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn sperma op het ondergoed van een van de slachtoffers, maar het hof heeft deze verklaring als speculatief afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft hem ontzet van het recht om als hulpverlener in de gezondheidszorg te werken voor vijf jaar. De slachtoffers hebben schadevergoeding geëist, die door het hof gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002963-15
Uitspraak : 8 augustus 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
8 september 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-700195-13 en 03-700731-13, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen:
  • met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, die vorderingen geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • met aanvulling van een beslissing tot dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht.
De verdediging heeft bepleit dat:
  • verdachte integraal zal worden vrijgesproken;
  • indien het hof toch tot een bewezenverklaring komt, de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf en/of een taakstraf;
  • de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding subsidiair dat deze (in ieder geval deels) worden afgewezen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

in de zaak met parketnummer 03-700195-13
1.
hij op of omstreeks 13 april 2012 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, in de kont van die [slachtoffer 1] geknepen en/of die [slachtoffer 1] gezoend en/of in de tepel van die [slachtoffer 1] gebeten en/of zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2013 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 2] gezoend en/of de vagina van die [slachtoffer 2] betast en/of zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht;

in de zaak met parketnummer 03-700731-13
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 09 oktober 2009 tot en met 31 december 2012 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, (telkens) die [slachtoffer 3] gezoend en/of zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 03-700731-13 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

in de zaak met parketnummer 03-700195-13
1.
hij op 13 april 2012 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, in de kont van die [slachtoffer 1] geknepen en die [slachtoffer 1] gezoend en in de tepel van die [slachtoffer 1] gebeten en zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht;
2.
hij op 19 januari 2013 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 2] gezoend en de vagina van die [slachtoffer 2] betast en zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht;

in de zaak met parketnummer 03-700731-13
hij meermalen in de periode van 24 februari 2010 tot en met 2 juli 2012 in de gemeente Heerlen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3], die zich als patiënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, telkens die [slachtoffer 3] gezoend en/of zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs

T.a.v. alle ten laste gelegde feiten

1.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 augustus 2016, voor zover inhoudende:
(pagina 2)
De verdachte verklaart op vragen van de voorzitter:
U vraagt mij of ik in de ten laste gelegde periode, namelijk van 9 oktober 2009 tot en met 19 januari 2013, als verpleegkundige werkzaam was op de PAAZ-afdeling in het Atrium Medisch Centrum te Heerlen (hierna: de PAAZ-afdeling).
Dat klopt, in de gehele ten laste gelegde periode van 9 oktober 2009 tot en met 19 januari 2013 was ik als verpleegkundige werkzaam op de PAAZ-afdeling.
U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat tot mijn werkzaamheden als verpleegkundige behoorden: het begeleiden van patiënten, het opstellen van verpleeg- en begeleidingsprogramma’s, het aanleveren van een dagstructuur, het verstrekken en klaarzetten van medicijnen, het bijhouden van zorgdossiers en eventueel het uitvoeren van verpleegkundige handelingen (p. 188).
Dat klopt, dat waren mijn werkzaamheden op de PAAZ-afdeling. Ik hield ook groepsgesprekken en één-op één gesprekken met de patiënten.
U vraagt mij of ik toen toegang had tot patiëntendossiers en zo ja, of ik daarvan ook gebruik maakte.
Ja, ik had volledige inzage in de patiëntendossiers. Ik keek ook in die patiëntendossiers.
U vraagt mij of de patiënten op de PAAZ-afdeling aan mijn zorg waren toevertrouwd.
Ja, dat denk ik wel. De patiënten kwamen vanuit een crisissituatie op de PAAZ-afdeling terecht. Zij kwamen, al dan niet vrijwillig, met een duidelijke zorgvraag naar de PAAZ-afdeling. Ik was medeverantwoordelijk voor het leveren van die zorg. Zij waren dus aan mijn zorg toevertrouwd.
(pagina 3)
U vraagt mij of ik in de ten laste gelegde periode een tatoeage had op mijn rechterarm. Ja. [1]
T.a.v. de zaak met parketnummer 03-700195-13 [2]

Feit 1

1.
Een proces-verbaal van het informatief gesprek zeden inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
(pagina 38)
V: Wat is er globaal gebeurd?
A: Ik ben op de PAAZ-afdeling seksueel misbruikt door een van de verplegers.
V: Waarvoor was jij op de PAAZ in behandeling?
A: Suïcidale neiging en depressie.
(pagina 39)
V: Jij zegt dat je misbruikt bent door iemand van de verpleging. Over wie hebben we het dan?
A: [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]), een verpleger.
Ik zat niet lekker in mijn vel. [verdachte] had nachtdienst. Hij begon mij uit te horen over mijn relatie. Hij had van mijn relatie met een co-assistent gehoord. Hij vertelde mij dat zijn vriendin vreemd was gegaan. Hij zei op een gegeven moment tegen mij: ‘jij zit hier al zes weken, jij zult toch ook wel honger hebben?’. Ik heb toen gezegd dat ik ook maar een mens was, maar ik dacht dat het een onschuldige opmerking was. Toen zei hij tegen mij: ‘Zie ik je vannacht nog?’. Ik heb toen gezegd: ‘Ik wil niet je rebound worden’.
V: Waar waren jullie toen?
A: In de woonkamer.
V: Hoe ging dat verder?
A: Hij kneep in mijn kont. Ik ben mijn medicijnen gaan halen en ik ben toen naar bed gegaan. Ik kon niet slapen en ben een sigaretje gaan roken. En toen begon [verdachte] mij te zoenen.
V: En verder?
A: We zijn naar de separeer gegaan. Hij deed de deur op slot. Ik dacht toen laat ik maar mee gaan met wat hij wil, hij weet iets (het hof begrijpt: de relatie met de co-assistent) en dan moet ik van de PAAZ af. Dus heb ik het laten gebeuren en heb ik mij niet verzet. Hij begon mij te zoenen en trok mijn nachthemd uit, hij beet keihard in mijn tepel. Wij zijn op het matras gaan liggen. Hij deed zijn broek uit. Hij hield zijn boxershort aan en penetreerde mij, langs zijn boxershort. Hij had mijn string aan de kant gedaan. Op een gegeven moment ging de string en de boxershort uit. Hij kwam klaar op mijn buik. Ik heb mij aangekleed.
Ik was om 01.30 uur terug op mijn kamer, dus tussen 1.00 en 01.30 uur is het gebeurd.
(pagina 41)
Waar is het gebeurd: PAAZ, Mondriaan te Heerlen
Wanneer is het gebeurd: 13 april 2012 [3]
2.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 3 oktober 2013, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik blijf erbij dat ik gemeenschap heb gehad met [verdachte]. Ik kan me herinneren dat hij een tattoo op zijn bovenarm had. [4]
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2013, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Het dienstrooster van de afdeling PAAZ Atrium MC te Heerlen betreffende april 2012 is opgevraagd. [slachtoffer 1] was (een gedeelte van) die periode als patiënt opgenomen op de PAAZ Atrium MC te Heerlen. Uit het dienstrooster blijkt dat van 12 op 13 april 2012 [verdachte], geboren op 26 januari 1986, de dienst met code 89 had. Bij navraag bleek dat code 89 staat voor de dienst die begint om 22.45 en eindigt de volgende morgen 07.15 uur, de zogenaamde nachtdienst. [5]
4.
Het eind proces-verbaal d.d. 12 april 2013, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Inbeslagname:
Tijdens het intakegesprek van [slachtoffer 1] overhandigde zij twee kledingstukken te weten een vestje en een string. Zij vertelde dat zij de kledingstukken gedragen had tijdens en na het seksuele misbruik. Het vestje had zij gewassen. De string was niet gewassen en had zij in haar kast bij het vestje gelegd en nadien in een plastic zak verpakt. [6]
5.
Het (herzien) rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 augustus 2013, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur ing. A.J. Slycke:
De slip AAFU7632NL is onderzocht op de aanwezigheid van sperma. In een van de microscooppreparaten van het kruis van de slip van het slachtoffer zijn meerdere spermacellen waargenomen. In het andere microscooppreparaat van het kruis is één mogelijke spermacel waargenomen. Het kruis is op deze locaties bemonsterd en de bemonsteringen zijn veiliggesteld als AAFU7632NL#01 en AAFU7632NL# 02 voor een DNA-onderzoek.
SIN
Beschrijving dna-profiel/celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans met DNA-profiel
AAFU7632NL#02
DNA-profiel van een vrouw
Slachtoffer [slachtoffer 1]
AAFU7632NL# 02
DNA-nevenprofiel van een man (combinatie van DNA-kenmerken) verdachte [verdachte]
Kleiner dan één op één miljard
Op basis van de gecombineerde resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat het sperma in deze bemonstering afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte], geboren op 26 januari 1986. [7]
6.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 augustus 2016, voor zover inhoudende:
[slachtoffer 1] is op de PAAZ-afdeling opgenomen geweest in de periode dat ik daar werkte. Ik heb [slachtoffer 1] op enig moment aangesproken vanwege sms-contacten tussen haar en een co-assistent. [8]

Feit 2

1.
Het proces-verbaal van het informatief gesprek zeden d.d. 29 januari 2013, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], zakelijk weergegeven:
(pagina 12)
Op 16 januari 2013 is [slachtoffer 2] opgenomen op de PAAZ-afdeling te Heerlen. Op de afdeling werkte een verpleger [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]). Op 18 januari 2013 had [verdachte] nachtdienst en bleef [slachtoffer 2] - nadat de andere patiënten naar bed waren - alleen met hem achter op de afdeling. Dit was rond 02.00 uur.
(pagina 13)
Waar is het gebeurd: Heerlen
Wanneer is het gebeurd: 19 januari 2013 tussen 01.00 uur en 05.00 uur [9]
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2013, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven:
(pagina 23)
Ik het weekend moet je om 1.00 uur naar bed. [verdachte] zei dat het hem niet veel boeide of je naar bed gaat. Ik had een gesprek met [verdachte] over een artikel dat ging over geluk. Hij kwam met dat artikel, het ging over vreemd gaan en wat ik daar van vond. Er is ook gesproken over mijn eigenwaarde. Dat ik die niet heb. Dat ik vind dat mensen recht op mij hebben en dat ik daar niks over te zeggen heb. Het ging ook over geluksmomenten en wat geluk is. Geluk is er op momenten en als je het ziet moet je het pakken. Dat beaamde hij. Het is een gesprek van uren geweest. Uiteindelijk kwam het gesprek erop dat hij mij een leuk moment zou bezorgen. Ik heb gezegd dat ik hem wel begreep, maar dat ik daar niet naar op zoek was.
Ik heb hem gevraagd kan dat geen andere avond. Ik zei dat alleen maar om te proberen er onderuit te komen en hem netjes af te kunnen wijzen. Hij zei toen dat het niet kon omdat hij geen nachtdienst meer had en dat er camera’s zouden komen. Die waren besteld en dat kwam door hem, die kwamen einde februari binnen. We spraken over het feit dat hij een open relatie had en dat hij in zijn relatie weinig seks had. Ik dacht nog oh dan is seks niet belangrijk voor hem. Ik dacht ik zit veilig. Hij zei dat hij hiervoor al een keer geschorst was geweest, een maand. Er zou al een aanklacht hebben gelegen maar die is niet doorgezet. Hij had patiënten op zijn hand gekregen en toen is zij gestopt. Er was in ieder geval al een aanklacht tegen hem geweest. Ik heb hem gevraagd met hoeveel meisjes hij dit al eerder gedaan had. Hij zei toen meteen een stuk of drie.
Op een gegeven moment kwam ik er niet meer onderuit geluld door hem niet af te wijzen. Want ik vind het dan vervelend om iemand af te wijzen. Dat staat ook in mijn dossier dat ik moeite heb met zoiets.
Op een gegeven moment kwam het zover dat ik geen ontwijkende antwoorden meer had. Ik zei dat ik mijn pyjama aan zou doen. Hij zou zijn ronde gaan doen.
(pagina 24)
Hij kwam weer terug en we stonden op mijn kamer. Dat was een isoleercel. Ik had specifiek gevraagd om een bed alleen. Ik had me niet gerealiseerd wat dat allemaal inhield die isoleercel, maar ik wilde per se een kamer voor mij alleen.
Toen hebben we even gezoend. Ik zei dat hij over mijn grens ging. Het stopte niet. Mijn broek was open geknoopt en hij gaat met zijn hand in mijn slip. Vervolgens stimuleerde hij mijn clitoris. Hij probeerde mij te neuken. Ik zei dat ik dat niet wilde. Hij probeerde keer op keer met zijn piemel bij mij naar binnen te komen. Op een gegeven moment gingen we op bed liggen. Hij bleef proberen zijn piemel in mijn vagina te doen. Ik dacht toen van laat het maar gebeuren dan ben ik er vanaf. Hij is toen na twee of drie keer stoten op mijn buik klaar gekomen.
(pagina 25)
V: Wat heeft [verdachte] precies over zichzelf verteld?
A: Ik heb zijn naam gevraagd. Ik vroeg hem nog: wat moet ik van jou nog weten? Hij zei dat hij van jazz- en bluesmuziek houdt. Hij zei dat hij op hoog niveau heeft gezwommen. Dat hij verlamd is geweest en niet meer kon zwemmen. Dat hij op een hoog niveau in een fanfare speelt. Hij woont samen met zijn vriendin in het centrum van Roermond.
(pagina 29)
V: Beschrijf het lichaam van [verdachte] eens?
A: Bochel door een ongeluk. Tatoeage op zijn rechter arm.
(pagina 30)
Op zaterdag 26 januari had [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) nachtdienst. Ik heb toen met haar gesproken. Ik heb haar alles verteld, maar niet in detail. Ik heb wel verteld dat ik verkracht ben. Ik heb zelf de naam niet genoemd. Zij noemde de naam van [verdachte]. [10]
3.
Het proces-verbaal verhoor van getuigen d.d. 3 oktober 2013 van de rechter-commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven:
Na het incident hebben we nog in de woonkamer zitten praten. Die nacht was het interview van Oprah Winfrey met Lance Armstrong op tv waarin hij bekent dat hij doping heeft gebruikt. [11]
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik was destijds verpleegkundige op de PAAZ-afdeling in Heerlen. Ik herinner mij dat [slachtoffer 2] in de nachtdienst geëmotioneerd bij mij kwam en vertelde over iets dat op de afdeling was gebeurd. Ik wees haar erop dat ze niet zo onrustig de nacht in moest gaan. Vervolgens vertelde ze dat er lichamelijk contact was geweest met een verpleegkundige. Zij noemde de naam van de verpleegkundige niet. Later in de nacht heb ik gekeken wie er op het moment waarover zij sprak, dienst had. Dat was [verdachte]. Vervolgens heb ik haar gevraagd of [verdachte] de verpleegkundige was die met haar lichamelijk contact had gehad. Dat bevestigde ze. [12]
5.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2015, voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 1], zakelijk weergegeven:
Het dienstrooster van de afdeling PAAZ Atrium MC te Heerlen betreffende januari 2013 is opgevraagd. [slachtoffer 2] was (een gedeelte van) die periode als patiënt opgenomen op de PAAZ Atrium MC te Heerlen. Uit het dienstrooster blijkt dat van 18 op 19 januari 2013 [verdachte] de dienst met code 89 had. Bij navraag bleek dat code 89 staat voor de dienst die begint om 22.45 en eindigt de volgende morgen 07.15 uur, de zogenaamde nachtdienst. [13]
6.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 augustus 2016, voor zover inhoudende:
[slachtoffer 2] is opgenomen geweest op de PAAZ-afdeling in de periode dat ik daar werkte. U houdt mij voor dat zij in de nacht van 18 op 19 januari 2013 opgenomen was op de PAAZ-afdeling en ik toen nachtdienst had. U vraagt mij of wij toen over Lance Armstrong hebben gesproken.
Dat kan kloppen. Het nieuws stond toen bol van het dopinggebruik door Lance Armstrong. [14]
T.a.v. het de zaak met parketnummer 03-700731-13 [15]
1.
Een proces-verbaal van het informatief gesprek zeden d.d. 10 oktober 2013, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
(pagina 17)
Ik ben zeven keer opgenomen op de PAAZ in Heerlen. Ik heb met [verdachte] gezoend en ik heb hem op de wc, ik moest het niet, maar hij bleef het vragen, gepijpt. Ik heb weekendverlof gehad en toen hebben we seks gehad bij een vriendin van mij.
(pagina 18)
V: Je zegt ‘wij hebben gekust’ waar was dat?
A: Op mijn slaapkamer, in de keuken, als niemand het zag. Dat was wanneer hij dienst had. Hij is ook bij mij thuis geweest en mijn moeder was er toen ook. Hij zei ook tegen mijn moeder dat niemand het mocht weten omdat het anders zijn baan zou kosten.
Op de wc op mijn slaapkamer van de PAAZ heb ik hem moeten pijpen. Hij drong erop aan. Ik heb ook seks gehad met hem bij mijn vriendin en hij heeft ook seks gehad met mijn vriendin.
(pagina 19)
Mijn vriendin heet [getuige 2] (het hof begrijpt: [getuige 2]) en woont in Hoensbroek.
[verdachte] heet [verdachte] of [verdachte].
Met seks gehad bedoel ik geneukt. [16]
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 5 november 2013, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 3]:
(pagina 23)
Ik wil aangifte doen van seksueel misbruik.
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: Tegen [verdachte].
(pagina 26)
Tijdens mijn derde opname werd het contact met [verdachte] intensiever. Daar is het begonnen. We kregen wat meer gesprekjes en het werd kussen. Wij zaten in een aparte kamer en wij waren met zijn tweetjes aan het praten en toen wij na het gesprek opstonden, kuste hij mij.
Hij kuste mij op mijn mond.
(pagina 26-27)
Later vroeg hij of ik hem wilde pijpen. Dat was in de rookruimte. Ik weet niet hoe lang dat na de eerste kus was. Wij zaten in de rookkamer en hij vroeg het gewoon.
(pagina 28)
V: Dat pijpen op de wc. Jullie lopen met zijn tweetjes naar de wc en dan?
A: [verdachte] doet de wc-deur op slot. Zijn broek gaat omlaag, ik houd mijn kleren aan en dan pijp ik hem.
V: Wat versta je onder pijpen, wat doe je dan?
A: Met zijn lul in mijn mond en dan op en neer gaan. Tot hij klaar komt.
(pagina 29)
V: Op welke plekken op de PAAZ-afdeling is het pijpen gebeurd?
A: Altijd op dezelfde plek, de wc bij mijn kamer.
A: Mijn moeder wist van de omgang tussen mij en [verdachte]. Zij wist van het kussen en het pijpen en naderhand de seks met hem, dat heb ik haar ook verteld. Toen ik op [adres] woonde, kwam [verdachte] bij mij op bezoek met zijn motor en toen heeft mijn moeder hem gezien. Hij heeft toen tegen haar gezegd dat zij niets mocht vertellen omdat hij anders zijn baan kwijt zou raken.
(pagina 30)
V: Hoe gaat het dan verder? Je hebt één keer kussen en één keer pijpen beschreven.
A: Dat ging gewoon zo verder als hij dienst had, kussen en pijpen.
V: Hoe vaak is dat gebeurd?
A: Vrij vaak.
(pagina 30-31)
[getuige 2] en ik hebben per sms aan [verdachte] gevraagd of hij zin had om langs te komen. Hij stuurde een bericht terug dat hij wel wilde en vervolgens hebben we het adres van [getuige 2] gegeven. We hadden een gesprek en op een gegeven moment ging het over seks en zijn wij naar de slaapkamer gegaan en toen begonnen zij. Ik ben ongeveer vier keer weggelopen en daarna pakte hij mij. Zij hadden seks, zij waren aan het neuken. Ik ben toen weggelopen en [verdachte] kwam achter mij aan en toen gebeurde het met mij. Dit is de keer dat wij echt seks hebben gehad.
V: Je zegt ‘we hebben geneukt’, wat houdt dat neuken voor jou in?
A: Dat hij met zijn lul in mijn kut zat.
(pagina 32)
V: Wat is er nog gebeurd na die keer?
A: Hetzelfde wat het in het begin ook was, kussen en pijpen.
V: Tot hoe lang is dat doorgegaan?
A: De een na laatste opname. [17]
3.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, d.d. 17 december 2014, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
[verdachte] is één keer bij [getuige 2] thuis geweest. Dat was tijdens weekendverlof. [getuige 2] zat toen ook op de PAAZ. [verdachte] is ’s nachts naar de woning van [getuige 2] gekomen. Na vijf keer weglopen heb ik toch seks met hem gehad. Ik heb gezien dat [verdachte] door [getuige 2] oraal is bevredigd. [verdachte] heeft dat ook bij [getuige 2] gedaan. Ik heb gemeenschap met [verdachte] gehad. Ik lag op mijn rug. Ik ben door [verdachte] niet fysiek gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen, maar hij heeft daar wel verbaal op aangedrongen. Ik heb veel fouten gemaakt in mijn leven en ik kan moeilijk nee zeggen. [verdachte] heeft daar heel erg op ingespeeld. Ik heb [verdachte] al mijn problemen verteld. [18]
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, d.d. 17 december 2014, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2], wonende te Hoensbroek:
[verdachte] is alleen die avond bij mij thuis geweest. Het was volgens mij op een vrijdag of zaterdag want ik had weekendverlof. Ik was in die tijd opgenomen bij de PAAZ. We hadden met zijn drieën seks. [verdachte] heeft echt inwendig seks met mij gehad. Ik bedoel daarmee zijn penis in mijn vagina. We zaten in eerste instantie in de woonkamer. We zijn naar de slaapkamer gegaan. [verdachte] nam het initiatief om seks te hebben. Ik heb ook orale seks met [verdachte] gehad. Volgens mij heeft hij mij gebeft en heb ik hem gepijpt. Dat is gebeurd in de slaapkamer. Volgens mij heeft [slachtoffer 3] voorspel met gehad met [verdachte]. Volgens mij hebben wij alle drie onze kleren uitgetrokken. [19]
5.
Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit medische gegevens psychiatrie Atrium betreffende [slachtoffer 3] d.d. 21 november 2013, houdt in:
Opnames binnen Paaz JFK Atrium Medisch Centrum Heerlen [20]
Van
Tot en met
Locatie
9-10-2009
4-1-2010
PAAZ JFK
22-2-2010
24-2-2010
PMU
24-2-2010
12-5-2010
PAAZ JFK
12-8-2010
24-9-2010
PAAZ JFK
29-7-2011
26-9-2011
PAAZ JFK
4-5-2012
2-7-2012
PAAZ JFK
28-11-2012
14-12-2012
PAAZ JFK
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2013, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Vast is komen te staan dat patiënte ([slachtoffer 3]) in elk geval in de periode van opname tweemaal weekendverlof heeft gehad die zij heeft doorgebracht met een medepatiënte (11/12 september en 18/19 september 2010). [21]
7.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 november 2013, voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 3]:
(pagina 47)
V: U bent de moeder van [slachtoffer 3]. Hoe is het contact tussen u en [slachtoffer 3]?
A: Heel erg goed.
V: Wat zegt [slachtoffer 3] zoal tegen u.
A: Heel veel. Ik ben haar moeder, maar ook een vriendin.
(pagina 50)
V: Wat weet u van wat er speelt tussen [verdachte] en [slachtoffer 3]?
A: Dat zij wat bij hem moest doen. Ik heb hem zelf bij [slachtoffer 3] thuis ontmoet en toen zei hij dat ik mijn mond moest houden omdat het hem anders zijn baan zou kosten. Dat hij thuis is geweest bij [getuige 2] en dat daar ook iets is gebeurd.
V: U vertelde dat zij dingen bij hem moest doen, wat bedoelt u daarmee?
A: Dan gingen zij samen op de wc en dan moest zij hem pijpen.
V: Weet u hoe vaak dat dat is gebeurd?
A: Ja, dat moet vrij regelmatig zijn gebeurd.
(pagina 52)
V: Wat is er concreet gebeurd tussen [verdachte] en [slachtoffer 3]?
A: Pijpen en zij moeten het ook een keer hebben gedaan
V: Wat bedoelt u met ‘gedaan’?
A: Ja, neuken. Dat heeft [slachtoffer 3] mij verteld.
V: Wat vertelt zij dan over dat neuken?
A: Dat het wel eens is gebeurd bij [getuige 2], dat hij een trio wilde, dat [slachtoffer 3] toen is weggelopen. Dat hij toen eerst [getuige 2] heeft gepakt en later nog [slachtoffer 3]. [22]
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

Algemeen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

T.a.v. de zaak met parketnummer 03-700195-13

Feit 1

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte een aannemelijk alternatief scenario naar voren heeft gebracht met betrekking tot de aanwezigheid van het sperma van verdachte op de slip van aangeefster [slachtoffer 1].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaring van verdachte komt erop neer dat zijn sperma mogelijk van zijn hand(en) op de slip van [slachtoffer 1] terecht is gekomen bij het uitruimen van de op PAAZ-afdeling aanwezige wasdroger, nadat hij, zoals hij wel eens deed tijdens een nachtdienst, op het toilet van de PAAZ-afdeling had gemasturbeerd en hij zijn handen niet had gewassen.
Uit de verklaringen van verdachte op p. 209-210 van het politiedossier, de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 augustus 2015 (p. 2 van het proces-verbaal) en de verklaring van verdachte ter zitting in hoger beroep op 10 augustus 2016 (p. 3-5 van het proces-verbaal) leidt het hof het volgende af.
De verdachte heeft verklaard dat patiënten in beginsel zelf hun was deden op de PAAZ-afdeling en dat hij patiënten slechts sporadisch hielp met de was. Verdachte weet niet zeker of hij ooit heeft geholpen met de was van [slachtoffer 1]. Het hof leidt hieruit af dat verdachte niet zeker weet of hij bij het helpen met de was ooit een kledingstuk van [slachtoffer 1] heeft vast gehad.
Nadat verdachte door de politie is gevraagd hoe het zou kunnen als er spermasporen op de string van [slachtoffer 1] zouden worden aangetroffen, heeft verdachte slechts verklaard dat hij tijdens de nachtdienst wel eens masturbeert op het toilet van de PAAZ-afdeling en dat hij, als hij daarmee klaar is, teruggaat naar het kantoor. Voor het eerst ter zitting in eerste aanleg heeft verdachte gerefereerd aan een voorval waarbij hij op het toilet aan het masturberen was toen hij de wasdroger hoorde piepen, waarna hij de wasdroger heeft leeggehaald. Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte over dat voorval nog verklaard dat hij niet meer weet of hij al klaar was met masturberen voordat hij de was uit de droger haalde (anders dan de raadsman onder punt 2.4 van zijn pleidooi naar voren heeft gebracht, heeft verdachte op die zitting niet gezegd zich te kunnen herinneren dat hij tenminste één keer tijdens een nachtdienst na het masturberen met ‘vieze’ handen was uit de droger heeft gehaald).
Op die zitting heeft verdachte ook nog verklaard dat, wanneer hij masturbeerde, hij zijn sperma achterliet in het toilet, dat hij daarna meestal nog schoon maakte met een papiertje of een doek en dat hij in de regel zijn handen schoon maakte, nadat hij klaar was gekomen.
Het hof concludeert dat de verklaring van verdachte over de wijze waarop zijn sperma op de slip van [slachtoffer 1] terecht is gekomen pure speculatie is. Uit de verklaring van verdachte is zelfs niet gebleken dat [slachtoffer 1] op de PAAZ-afdeling verbleef toen hij direct na te hebben gemasturbeerd de wasdroger heeft leeg gehaald. Indien de hypothese van verdachte op waarheid berust, zou dat betekenen dat tijdens dat voorval (waarvan verdachte nog niet eens met zekerheid kan zeggen of hij toen ook klaar is gekomen) sperma op zijn hand(en) terecht is gekomen, dat verdachte zijn hand(en) net die keer niet of onvoldoende heeft schoon gemaakt en dat hij vervolgens juist de was van [slachtoffer 1], in het bijzonder haar slip, uit de droger heeft gehaald. Die hypothese zou echter ook betekenen dat [slachtoffer 1], die om haar aangifte jegens verdachte te onderbouwen een slip aan de politie heeft overhandigd die ze tijdens en na de seksuele handeling heeft gedragen, toevalligerwijs net die bewuste slip heeft afgegeven, zonder dat is gebleken dat [slachtoffer 1] enige weet heeft gehad van het masturberen van verdachte op de PAAZ-afdeling.
Het hof komt tot de slotsom dat de alternatieve toedracht die verdachte heeft geven voor de wijze waarop zijn sperma op de slip van [slachtoffer 1] terecht zou zijn gekomen volstrekt onaannemelijk is, zodat het hof dit scenario buiten beschouwing laat.
Het hof maakt bij de weerlegging van het alternatief scenario van verdachte geen gebruik van het rapport van DNalysis te Maastricht d.d. 4 februari 2014, opgemaakt door forensisch DNA-deskundige P.J. Herbergs, zodat het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om een deskundige te laten rapporteren over het rapport van Herbergs wordt afgewezen.

Feit 2

De raadsman heeft aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen omdat sprake is van een unus testis nullus testis-situatie, hetgeen betekent dat niet is voldaan aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van feit 2 op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de feitelijke gang van zaken bij het voorval met [slachtoffer 1]. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de modus operandi in beide gevallen vrijwel identiek is.
In zowel het geval van [slachtoffer 1] als van [slachtoffer 2]:
  • betreft het patiënten van de PAAZ-afdeling waar verdachte als verpleger werkte;
  • hebben de gebeurtenissen zich voorgedaan tijdens een nachtdienst van verdachte in het weekend na 1.00 uur, het moment dat patiënten van de PAAZ-afdeling uiterlijk naar bed moeten en na welk tijdstip de meeste patiënten dus op hun kamer zullen zijn;
  • is een persoonlijk gesprek met verdachte in de woonkamer van de PAAZ-afdeling voorafgegaan aan de seksuele handelingen, tijdens welk gesprek verdachte ook elementen uit zijn persoonlijk leven met de ander heeft gedeeld (welke elementen overigens niet in beide gevallen hetzelfde zijn) en tijdens welk gesprek verdachte op enig moment een toespeling heeft gemaakt om later die nacht seks met elkaar te hebben;
  • hebben de seksuele handelingen plaatsgevonden in de separeerruimte van de PAAZ-afdeling;
  • is verdachte klaar gekomen op de buik van het slachtoffer.
Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte ook het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Deze beslissing is zowel gegrond op de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen die blijkens hun inhoud betrekking hebben op het onder 2 ten laste gelegde, als op het schakelbewijs bestaande uit de bewijsmiddelen die blijkens hun inhoud betrekking hebben op het onder 1 ten laste gelegde feit.

T.a.v. alle ten laste gelegde feiten

De raadsman heeft nog aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] (feit 1 van de zaak met parketnummer 03-700195-13) en [slachtoffer 2] (feit 2 van de zaak met parketnummer
03-700195-13), alsook van [slachtoffer 3], [getuige 2] en [getuige 3] (welke laatste drie verklaringen betrekking hebben op de zaak met parketnummer 03-700731-13) dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat deze onbetrouwbaar zijn, hetgeen tot vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten zou moeten leiden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank heeft overwogen dat de bewijsbeoordeling in zedenzaken dikwijls complex is, dat de beschuldigingen in casu zijn geuit door destijds psychisch zeer kwetsbare vrouwen, maar dat een en ander niet per definitie betekent dat de verklaringen van de (vermeende) slachtoffers per definitie onbetrouwbaar zijn, of dat zij ongeloofwaardige of zelfs valse verklaringen zouden afleggen. Het hof schaart zich achter deze overwegingen. Het voorgaande, alsook het feit dat de slachtoffers weliswaar niet in dezelfde periode, maar wel op dezelfde PAAZ-afdeling hebben verbleven waar de verweten handelingen hebben plaatsgevonden en waarbij ook de mogelijkheid onder ogen dient te worden gezien dat er op de bewuste afdeling door zowel medewerkers als patiënten kan zijn gesproken over een of meer voorvallen, betekent wel dat het hof de belastende verklaringen zeer zorgvuldig dient te toetsen en waarderen.
De raadsman heeft gewezen op de in zijn ogen vele inconsistenties in de verklaringen van de vijf personen die hierboven zijn genoemd. Met de raadsman stelt het hof vast dat de verklaringen van genoemde personen niet altijd zijn te rijmen met de eerdere verklaringen van die personen dan wel met andere informatie in het dossier. Deze ongerijmdheden wijt het hof aan het tijdsverloop alsook aan het gegeven dat het zeer wel voorstelbaar is dat de psychische problemen van de slachtoffers van invloed kunnen zijn op het nemen van rationele beslissingen dan wel het consequent en nauwkeurig onthouden en beschrijven van details. Naar het oordeel van het hof raken die inconsistenties echter niet de essentie van de beschuldigingen. Over zowel de verweten gedragingen als het moment waarop die gedragingen hebben plaatsgevonden zijn de verklaringen in de kern consistent en worden deze veelal ondersteund door andere informatie in het dossier.
Wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] acht het hof verder van belang dat niet is gebleken dat zij tegelijkertijd op de PAAZ-afdeling hebben verbleven of dat zij elkaar op enigerlei wijze kenden. Ook heeft het hof in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen dat zij tot op detail hebben geweten wat de ander was overkomen dan wel dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Het hof zal per zaak nog enige opmerkingen maken over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de respectievelijke slachtoffers en, in het geval van [slachtoffer 3], de getuigen [getuige 2] en [getuige 3].
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
Het hof merkt nog op dat de in/op de slip van het slachtoffer aangetroffen sperma de (betrouwbaarheid van de) verklaring van [slachtoffer 1] in zeer sterke mate ondersteund.
Het hof komt tot de slotsom dat de verklaring van [slachtoffer 1] als betrouwbaar dient te worden aangemerkt en het hof bezigt deze verklaring dan ook tot het bewijs.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Zoals volgt uit de bewijsmiddelen heeft [slachtoffer 2] verklaard een lang gesprek te hebben gevoerd met verdachte waarbij verdachte haar allerlei persoonlijke ontboezemingen zou hebben gedaan.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2013 op pagina 25 van het onder voetnoot 10 genoemd politiedossier houdt te dien aanzien in:
V: Wat heeft [verdachte] precies over zichzelf verteld?
A: Ik heb zijn naam gevraagd. Ik vroeg hem nog; wat moet ik van jou nog weten? Hij zei dat hij van jazz- en bluesmuziek houdt. Hij zei dat hij op hoog niveau heeft gezwommen. Dat hij verlamd is geweest en niet meer kon zwemmen. Dat hij op een hoog niveau in een fanfare speelt. Hij woont samen met zijn vriendin in het centrum van Roermond.
Ook heeft [slachtoffer 2] nog verklaard dat verdachte een tatoeage op zijn rechterarm heeft en, als enige van de aangeefsters, een bochel door een ongeluk.
Verdachte heef ter terechtzitting van dit hof verklaard (p. 2 en 3 van het proces-verbaal terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 10 augustus 2016 en 24 augustus 2016):
U vraagt mij of ik toen, naast mijn werk op de PAAZ-afdeling, ook hobby’s had.
Ik was en ben muzikant. Ik speel bastrombone en slagwerk. Ik speelde in een bigband, een soort harmonieorkest.
Vroeger heb ik gezwommen, vanaf jongs af aan. Ik zwom op redelijk hoog niveau.
U houdt mij voor dat ik een ongeluk heb gehad en vraagt mij of ik daardoor verlamd ben geweest.
Ja, dat klopt. Ik heb een flink ongeluk gehad.
Ik heb een kromming in mijn rug.
U vraagt mij naar mijn muzikale voorkeuren.
Ik houd erg van blues en Motown. Jazz ben ik minder op gericht, maar ik ben muzikaal breed georiënteerd.
U vraagt mij of ik in de ten laste gelegde periode een tatoeage had op mijn rechterarm. Ja.
Uit de verklaring van verdachte op p. 181-182 van voornoemd politiedossier volgt nog dat verdachte in ieder geval op 19 maart 2013 in Roermond woonde met zijn vriendin op [adres], terwijl uit een openbare bron, te weten de website Google Maps, kan worden vastgesteld dat dit adres is gelegen in het centrum van Roermond.
Ondanks het feit dat een enkel detail niet volledig accuraat is, stelt het hof vast dat [slachtoffer 2] op de hoogte was een aanzienlijk aantal aspecten uit het privéleven van verdachte, ook uit een verder verleden. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep (p. 7 van het proces-verbaal van 10 augustus 2016 en 24 augustus 2016) verklaard dat hij nauwelijks contact heeft gehad met [slachtoffer 2] en nooit persoonlijk gesprekken met haar heeft gevoerd. Verdachte kan ook niet verklaren hoe het kan dat [slachtoffer 2] over die informatie beschikt. Uit het dossier is in ieder geval niet gebleken dat [slachtoffer 1] of [slachtoffer 3] over al deze informatie beschikte, dan wel enig ander persoon die werkte of verbleef op de PAAZ-afdeling. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dan dat verdachte die aspecten van zijn privéleven aan [slachtoffer 2] heeft verteld tijdens het lange gesprek dat aan de verweten seksuele handelingen is vooraf gegaan. Het voorgaande draagt dan ook in aanzienlijke mate bij aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2].
Het hof komt tot de slotsom dat de verklaring van [slachtoffer 2] als betrouwbaar dient te worden aangemerkt en het hof bezigt deze verklaring dan ook tot het bewijs.
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
De belastende verklaring van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 2] en van haar moeder, getuige [getuige 3]. Reeds in het ‘informatief gesprek zeden’ heeft [slachtoffer 3] te kennen gegeven dat zowel [getuige 2] als [getuige 3] verdachte in gezelschap van [slachtoffer 3] hebben gezien in de woning van [getuige 2] respectievelijk de woning van [slachtoffer 3].
Getuige [getuige 2] heeft bevestigd dat er bij haar thuis een samenzijn is geweest tussen verdachte, [slachtoffer 3] en [getuige 2], waarbij zij met zijn drieën seks hebben gehad. [getuige 2] heeft echter niet verklaard dat er gemeenschap heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer 3] en verdachte, zoals [slachtoffer 3] heeft gesteld. Dit draagt naar het oordeel van het hof juist bij aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 2]. Indien [getuige 2] erop uit was om verdachte valselijk te beschuldigen, zou het voor de hand hebben gelegen dat [getuige 2] en [slachtoffer 3] hun verklaringen juist op dat punt op elkaar hadden afgestemd. De verklaring van [slachtoffer 3] biedt een aanwijzing waarom [getuige 2], die naar eigen zeggen die avond behoorlijk dronken was, niet heeft geweten van de gemeenschap tussen verdachte en [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] heeft namelijk verklaard een aantal malen te zijn weggelopen toen verdachte en [getuige 2] seks hadden, dat verdachte op enig moment achter [slachtoffer 3] is aangekomen en dat zij vervolgens gemeenschap met elkaar hebben gehad.
Het hof vermag niet in te zien waarom [getuige 2], die destijds ook op de PAAZ-afdeling te Heerlen zat en geen aangifte heeft gedaan tegen verdachte, verdachte valselijk zou beschuldigen van een seksueel samenzijn tussen haar, [slachtoffer 3] en verdachte in de woning van [getuige 2].
De raadsman heeft nog aangevoerd dat de vriendin van verdachte, mevrouw [getuige 4], die als getuige is gehoord door de raadsheer-commissaris, verdachte een alibi heeft verschaft voor de bewuste avond/nacht. Uit de verklaring van [getuige 4] zou namelijk naar voren dat het triootje tussen verdachte, [getuige 2] en [slachtoffer 3] niet kan hebben plaatsgevonden, omdat [getuige 4] altijd wist tot wanneer verdachte dienst had en verdachte zijn vriendin ervan op de hoogte stelde wanneer hij naar huis kwam. Het hof stelt in de eerste plaats vast dat uit de verklaring van [getuige 4] naar voren komt dat verdachte en [getuige 4] destijds niet samenwoonden. Voorts heeft [getuige 4] verklaard dat verdachte haar belde wanneer hij vertrok van zijn werk. Het hof concludeert dat, nu moet worden aangenomen dat het verdachte was die [getuige 4] op de hoogte stelde van het tijdstip waarop zijn diensten begonnen dan wel eindigden en dat het verdachte was die aan die [getuige 4] telefonisch liet weten wanneer hij richting zijn eigen woning of de woning van [getuige 4] vertrok, de verklaring van [getuige 4] geenszins alibi verschaft aan verdachte aangaande de nacht dat het seksueel contact tussen [getuige 2], [slachtoffer 3] en verdachte zou hebben plaatsgevonden.
[getuige 3] heeft niet alleen verklaard dat haar dochter haar heeft verteld over de seksuele contacten tussen [slachtoffer 3] en verdachte, maar ook dat zij, [getuige 3], verdachte zelf heeft gezien bij haar dochter thuis en dat verdachte er bij haar op heeft aangedrongen niets te vertellen over de contacten tussen verdachte en [slachtoffer 3] omdat dit hem zijn baan zou kunnen kosten. Het hof heeft geen enkele reden te veronderstellen dat [getuige 3] is meegegaan in een valse beschuldiging van haar dochter richting verdachte.
Het hof komt tot de slotsom dat de verklaringen van [slachtoffer 3], [getuige 2] en [getuige 3] als betrouwbaar dienen te worden aangemerkt en het hof bezigt deze verklaringen dan ook tot het bewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd.
Het in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd.
Het in de zaak met parketnummer 03-700731-13 bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen ten aanzien van de op te leggen straf:
“Verdachte was werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige op de PAAZ-afdeling van het
Atrium Medisch Centrum in Heerlen. De drie slachtoffers waren als patiënt op deze afdeling
opgenomen. Zij waren als zodanig aan zijn zorg toevertrouwd en bevonden zich dus in een
afhankelijke positie ten opzichte van verdachte. De slachtoffers waren stuk voor stuk
psychisch zeer kwetsbaar en daardoor weinig weerbaar. Verdachte moet dit hebben geweten omdat hij als verpleegkundige inzage had in hun medische dossiers. Juist deze slachtoffers verdienen bescherming, omdat zij in een positie verkeren waarbij zij hun wil niet geheel vrij kunnen bepalen of uiten.
Het feit dat de verdachte zich, na de klacht van [slachtoffer 1], een jaar later opnieuw aan een patiënt vergreep, doet het beeld van de verdachte ontstaan als een (…) man die enkel uit was op de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens zonder zich daarbij om het lot van de slachtoffers te bekommeren. Het komt de rechtbank bovendien voor alsof de verdachte zich onaantastbaar waande en dacht zijn gang te kunnen gaan.”
Het hof schaart zich achter deze overwegingen van de rechtbank. Hieraan voegt het hof nog het volgende toe.
Bij de drie slachtoffers was sprake van vergaande seksuele handelingen waaronder het binnendringen van het lichaam. In het geval van [slachtoffer 3] heeft het misbruik zich over een langere periode en gedurende verschillende opnames voorgedaan. Het is algemeen bekend dat dergelijke ernstige zedenfeiten, waarbij de lichamelijke integriteit wordt geschonden, een grote impact hebben op de slachtoffers. Zij ondervinden vaak nog jaren last van het misbruik en de vraag is of zij ooit nog geheel zorgeloos kunnen genieten van hun eigen lichaam en seksualiteit.
In het dossier bevindt zich een schriftelijke verklaring van slachtoffer [slachtoffer 1], waarin zij de fikse nadelige gevolgen van het handelen van de verdachte op haar leven beschrijft. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] slachtofferverklaringen voorgelezen, waaruit indringend naar voren is gekomen hoeveel impact het handelen van verdachte zelfs zoveel jaren na dato nog heeft op hun levens en dat van hun naasten, alsook hoezeer verdachte hun vertrouwen in mensen in zijn algemeenheid en hulpverleners in het bijzonder heeft aangetast.
Verdachte heeft geenszins laten blijken het kwalijke van zijn handelwijze in te zien. In tegendeel, hij heeft niet geschroomd zichzelf neer te zetten als slachtoffer en zijn patiëntes weg te zetten als manipulatieve vrouwen die het vanwege onzuivere motieven (wraak, geldelijk gewin, onbeantwoorde liefdesgevoelens) zodanig op hem zouden hebben gemunt dat ze een valse aangifte tegen hem hebben gedaan. Echter, uit het dossier komt het beeld naar voren dat het juist verdachte is geweest die zeer berekenend te werk is gegaan om de slachtoffers te bewegen tot lichamelijke intimiteit. Zelfs heeft verdachte er niet voor teruggedeinsd de toch al kwetsbare slachtoffers nog verder onder druk te zetten. Zo is er door verdachte gezegd dat als de slachtoffers over de seksuele contacten met anderen zouden praten de kans bestond dat zij als gevolg van dat praten zelf zouden moeten vertrekken van de PAAZ-afdeling dan wel dat hij, verdachte, daardoor zijn baan zou verliezen. Ook heeft hij gesteld dat de buitenwereld eerder een verpleger zou geloven dan een psychiatrisch patiënt. Deze omstandigheden bevestigen het door de rechtbank beschreven beeld van een man die met een vooropgezet plan en zonder enige scrupules vrouwen heeft misbruikt om zijn eigen lusten te bevredigen.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt het hof verder rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte in 2009 onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van ontucht met een minderjarige tot een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof stelt vast dat verdachte al in de proeftijd van die eerdere veroordeling zich wederom schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een kwetsbaar persoon (slachtoffer [slachtoffer 3]).
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 29 januari 2014, waarin de reclassering het recidiverisico als hoog/gemiddeld heeft ingeschat en adviseert tot de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht.
Gelet op het gevaar voor herhaling zoals dit uit het dossier naar voren komt, acht het hof een fors voorwaardelijk strafdeel passend en geboden. Gezien de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte zal het hof hier een proeftijd van drie jaren aan verbinden, alsmede de bijzondere voorwaarden zoals hieronder vermeld.
Voorts wil het hof zekerheid hebben dat de verdachte niet meer werkzaam zal zijn in de zorg en het hof zal de verdachte daarom als bijkomende straf, gezien artikel 31 Sr, het recht ontzeggen om als hulpverlener in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg te werken voor de duur van 5 jaren.
Het feit dat de verdachte reeds zwaar gestraft is door zijn beroepsgroep, te weten schrapping uit het BIG-register, vormt naar het oordeel van het hof geen grond om de straf te matigen.
Het hof acht het niet opportuun te bevelen dat, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, de op grond van artikel 14c Sr te stellen bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend en kijkend naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd acht het hof na te melden straffen passend en geboden.
Beslag
Het hof zal beslissen tot teruggave aan slachtoffer [slachtoffer 1] van een tweetal onder haar in beslag genomen kledingstukken.
Vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.027,49, bestaande uit materiële schade van € 27,49 en een immateriële schade van € 9.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 2.527,41.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het verdachtes in de zaak met parketnummer
03-700195-13 onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Het hof zal de gehele gevorderde materiële schade (€ 27,49) toewijzen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer acht het hof het billijk de immateriële schade te begroten op ten minste
€ 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde nadere informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in haar vordering worden ontvangen en zij zal in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

[slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 18.636,84, bestaande uit materiële schade van € 9.636,84,- en een immateriële schade van € 9.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Daarbij zijn reiskosten gevorderd ten behoeve van het bijwonen van de terechtzittingen in hoger beroep tot een bedrag van € 136,44.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op ten minste
€ 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de gevorderde reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de terechtzittingen in hoger beroep als hierna zal worden vermeld.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade en de overige gevorderde immateriële schade is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde nadere informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in haar vordering worden ontvangen en zij zal in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.212,71, bestaande uit materiële schade van € 221,71 en een immateriële schade van € 9.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Daarbij zijn reiskosten gevorderd ten behoeve van het bijwonen van de terechtzittingen in hoger beroep tot een bedrag van € 128,23.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van verdachtes in de zaak met parketnummer 03-700731-13 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op ten minste € 3.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof ziet aanleiding de benadeelde partij [slachtoffer 3] een hogere immateriële schadevergoeding toe te kennen dan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] omdat de ontuchtige handelingen zich in het geval van [slachtoffer 3] over een langere periode meermalen hebben voorgedaan. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de gevorderde reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de terechtzittingen in hoger beroep als hierna zal worden vermeld.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade en de overige gevorderde immateriële schade is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde nadere informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in haar vordering worden ontvangen en zij zal in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 28, 31, 36f, 38v, 38w, 57, 60a en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 03-700731-13 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 03-700731-13 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij:
  • de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden, waaraan de verdachte gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
  • de verdachte moet zich binnen vijf werkdagen nadat het arrest onherroepelijk is geworden melden bij Reclassering Nederland op het adres Bredeweg 28b te Roermond. Hierna moet de verdachte zich blijven melden zo lang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering welke in het kader van het toezicht aan hem worden gegeven, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de verdachte wordt verplicht om medewerking te verlenen aan een gedragskundig onderzoek, en indien geïndiceerd, aan een ambulante behandeling;
  • de verdachte wordt verboden om op welke wijze dan ook – direct of indirect – contact op te nemen, te zoeken of te hebben met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzetde verdachte van
het recht tot uitoefening van het beroep van hulp- of zorgverlener in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorgvoor de duur van
5 (vijf) jaren.

Beslag

Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer 1] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 stuk ondergoed, 2186560, 2012045524;
  • 1 vest, 2186561, 2012045534.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.527,49 (tweeduizend vijfhonderdzevenentwintig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 27,49 (zevenentwintig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.527,49 (tweeduizend vijfhonderdzevenentwintig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 27,49 (zevenentwintig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 136,44 (honderdzesendertig euro en vierenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700195-13 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700731-13 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 128,23 (honderdachtentwintig euro en drieëntwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700731-13 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk en mr. T.H.J. Menting, griffiers,
en op 8 augustus 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Riemens en mr. M.L.P. van Cruchten zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal terechtzitting van dit hof d.d. 10 augustus 2016 en 24 augustus 2016, p. 2-3.
2.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de op ambtseed en/of ambtsbelofte - door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm - opgemaakte processen-verbaal en andere bescheiden, opgenomen in het doorgenummerde dossier van de politie Regio Limburg Zuid, proces-verbaalnummer PL2400 2013010274, sluitingsdatum 12 april 2013, pagina 1 tot en met pagina 238. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
3.Het proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 26 april 2012, pagina 38-42.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken d.d. 3 oktober 2013, los opgenomen in het dossier.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2013 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], p. 223.
6.Het eind proces-verbaal d.d. 12 april 2013 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], p. 8.
7.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 29 augustus 2013, nummer 2012.04.16.258 (aanvraag 001-herzien), opgemaakt door de beëdigd deskundige ing. A.J. Slycke, p. 1-4 (met bijlage), los opgenomen in het dossier.
8.Proces-verbaal terechtzitting van dit hof d.d. 10 augustus 2016 en 24 augustus 2016, p. 4.
9.Het proces-verbaal informatief gesprek zeden d.d. 29 januari 2013, pagina 12-15.
10.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2013 van aangever [slachtoffer 2], pagina 16-32.
11.Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg d.d. 3 oktober 2013, blad 6-7.
12.Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 10 maart 2017.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2015, voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 1], p. 223.
14.Proces-verbaal terechtzitting van dit hof d.d. 10 augustus 2016 en 24 augustus 2016, p. 7.
15.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie Regio Limburg Zuid, proces-verbaalnummer PL2400 2013110292, sluitingsdatum 12 december 2013, pagina 1 tot en met pagina 65. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisant(en) en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
16.Het proces-verbaal van het informatief gesprek zeden d.d. 10 oktober 2013, pagina 17-22.
17.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 3].d. 5 november 2013, pagina 23-33.
18.Het proces-verbaal van getuigenverhoor van [slachtoffer 3] door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg d.d. 17 december 2014.
19.Het proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige 2] door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg d.d. 17 december 2014.
20.Een schriftelijk bescheid, te weten een uittreksel uit medische gegevens psychiatrie Atrium betreffende [slachtoffer 3] d.d. 21 november 2013, p. 43.
21.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2013 van verbalisant [verbalisant 1], p. 45.
22.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 november 2013, voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 3], p. 46-53.