Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,
[appellante],
advocaat: mr. G.RA.G. Goorts te Deurne,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 3024376 / CV EXPL 14-5213)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
“Met dit schrijven stel ik u aansprakelijk voor de vervuiling welke ik heb aangetroffen in een perceel grond, wat ik bij acte van 23-07-2009 van jullie heb aangekocht. (…) Volgens mijn informatie is er duidelijk in de acte vastgelegd dat de aanwezige vervuiling op kosten van de verkoper moeten worden opgeruimd. Ook puin valt hier mijns inziens onder. Door grote tijdsdruk op het totale project rest mij nu geen andere mogelijkheid, dan de sanering alvast in gang te zetten, de hieruit voortvloeiende kosten, zal ik zo laag mogelijk houden, omdat dit goed is voor alle partijen. Echter ik wijs u erop dat ik ervan overtuigd ben dat deze uiteindelijk voor jullie rekening zullen komen. Om de kosten laag te houden zal ik de vervuiling tijdelijk opslaan op mijn verharde terrein op [adres 2] . Gaandeweg hoop ik dan dat we er samen alsnog uitkomen. (…) Graag verneem ik van u binnen 2 weken of er een minnelijke oplossing mogelijk is, zoniet dan kan ik niet anders dan verdere stappen te ondernemen, om de schade op u te verhalen, en staat een minnelijke oplossing niet meer in het vooruitzicht. De nu aangeboden schikkingen vervallen dan ook.”
“In uw schrijven stelt u mij aansprakelijk voor een verharde weg/pad, die na 4 jaar en de 3e bestemmingswijzing voor u overbodig is geworden. Door u wordt de verharding aangemerkt als vervuiling.Ik wil graag een goed juridische onderlegt antwoordt terugsturen, hierbij ben ik afhankelijk van externe partijen, daarom vraag ik uitstel van de door u gestelde tijdslimiet. Uiteraard wordt de zaak met de groots mogelijke spoed behandelt.”
Het puin dat [geïntimeerde] afgegraven heeft en waarvoor hij [appellanten] aansprakelijk stelt komt uit de ontgraving van het noordelijk deel van het pad waarop de half verharding van puin lag en niet van een plaats op het perceel waar de pluimveestallen stonden.
De ligging van dit pad en de feitelijke staat kende [geïntimeerde] al jaren voor het sluiten van de koopovereenkomst.
is door de projectleider van [Consult BV] op de hoogte gebracht van de ontgravingswerkzaamheden en het feit dat er veel meer grond en puin ontgraven en afgevoerd moest worden. Hij was volledig op de hoogte van de aanwezigheid en de sanering/sloop van de pluimveestallen. Gezegd kan worden dat [geïntimeerde] op grond van eigen wetenschap een reëel risico dat in de grond puinresten aanwezig bleven in had kunnen schatten. Om die reden had hij zelf voor het sluiten van de koopovereenkomst verder onderzoek moeten laten doen naar de omvang van de verontreiniging met puin in horizontale en verticale richting.
[appellanten] zijn van mening dat de brief van 6 mei 2013 van [geïntimeerde] (zie bijlage 2 bij inleidende dagvaarding) op zijn minst suggereert dat [geïntimeerde] lang en breed op de hoogte was van de aanwezigheid van puin op het door hem gekochte perceel.
[appellanten] zijn geen deskundige partij. Daar staat tegenover dat [geïntimeerde] een deskundige partij is die in de Gemeente [gemeente] gronden in ontwikkeling brengt.
[geïntimeerde] heeft [appellant] benaderd om zijn perceel te mogen kopen.
[appellanten] kunnen zich dan ook beroepen op artikel 1 aanhef en onder b van de overeenkomst. Zij zijn niet tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
[geïntimeerde] wist of kon weten welk deel van het pad wel en welk deel van het pad niet in de sanering betrokken zou worden en waar op het verkochte mogelijk niet vervuild puin achter zou blijven, zo blijkt uit het Rapport [rapport adviesbureau] , dat [geïntimeerde] blijkens artikel 2 van de leveringsakte kende of behoorde te kennen (pln. mr. Smets, 8-9), aldus nog steeds [appellanten] .
Ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft [geïntimeerde] onweersproken verklaard dat hij pas later, na het aangaan van de koop, eigenaar is geworden van perceel [perceel 4] (de L-vormige strook die grenst aan het pad). De stelling van [appellanten] , dat [geïntimeerde] de buurman was en bekend was met het pad en de overige relevante omstandigheden, is daarom onvoldoende toegelicht.
Uit de brief van 6 mei 2013 kan, anders dan [appellanten] stellen, niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] al geruime tijd of bij het aangaan van de koop op de hoogte was van de aanwezigheid van puin op het perceel. Tegen deze achtergrond hebben [appellanten] niet voldoende gemotiveerd gesteld dat [geïntimeerde] ten tijde van het aangaan van de koop bekend was of behoorde te zijn met het pad, het daarin verwerkte puin of overige verontreinigingen (anders dan de sintels/zinkassen). Reeds daarom kan, anders dan [appellanten] stellen, niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] voor het aangaan van de koop gehouden was onderzoek te doen. De gestelde deskundigheid van [geïntimeerde] is door [geïntimeerde] weersproken en door [appellanten] niet toegelicht aan de hand van concrete feiten die tot het vaststaan van die stelling kunnen leiden. Anders dan [appellanten] aanvoeren, doet het antwoord op de vraag wie het initiatief heeft genomen voor de koop niet ter zake. Uit de stelling van [geïntimeerde] , dat hij aan de werkzaamheden was begonnen in de veronderstelling dat het pad opgeruimd moest worden (antwoord principaal appel, 21), kan anders dan [appellanten] stellen niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de koop reeds bekend was met de verontreiniging van het pad.
De slotsom is dat perceel [perceel 1] niet beantwoordt aan hetgeen [geïntimeerde] mocht verwachten bij het aangaan van de overeenkomst en dat [appellanten] het gebrek in het gekochte (de verontreiniging met puin) kenden of behoorden te kennen en nalatig zijn geweest dit aan [geïntimeerde] te melden, zodat [appellanten] op grond van artikel 7:17 BW en gelet op artikel 1 van de leveringsakte aansprakelijk zijn voor dit gebrek. De grieven 1, 3 en 7 in het principaal appel falen.
[appellanten] hebben ter toelichting, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
[geïntimeerde] heeft een prijsopgave in het geding gebracht d.d. 25 februari 2014 van [Grond- en Sloopwerken B.V.] Grond- en Sloopwerken B.V. Het betreft hier slechts een offerte. Een factuur en een betalingsbewijs ontbreken. Derhalve betwisten [appellanten] dat deze kosten daadwerkelijk aan [geïntimeerde] zijn gefactureerd en door [geïntimeerde] zijn betaald.
1.407,23eisvermeerdering 4.15 e hiervoor (verschil tussen € 12.737,67 en € 14.144,90)