ECLI:NL:GHSHE:2017:3473

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
200.204.109_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en raadsonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige]. De moeder, appellante, heeft in eerste aanleg verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag met de vader, verweerder. De rechtbank Limburg heeft op 30 augustus 2016 het verzoek van de moeder afgewezen, waarop zij in hoger beroep is gegaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 juni 2017, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder voert aan dat de vader gedurende anderhalf jaar buiten beeld is geweest en dat zij de zorg voor [minderjarige] volledig heeft gedragen. De vader stelt dat de moeder hem onvoldoende informeert en dat hij contact heeft met de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zorgen geuit over de situatie van [minderjarige] en heeft een raadsonderzoek voorgesteld. Het hof heeft besloten om het onderzoek van de raad af te wachten en de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 26 januari 2018. Het hof verzoekt de raad om een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen over de mogelijkheden en belemmeringen voor gezamenlijk ouderlijk gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 juli 2017
Zaaknummer: 200.204.109/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/220182 / FA RK 16-1454
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.M. Rütten,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. H.P. Ruysink.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 augustus 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat zij voortaan alleen het ouderlijk gezag uitoefent over de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 januari 2017, heeft de vader verzocht – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Rütten;
-de vader, bijgestaan door mr. Ruysink;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 juli 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben tot begin 2015 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] woont bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 30 augustus 2016 heeft de rechtbank het primaire verzoek van de moeder om beëindiging van het gezamenlijk gezag, alsmede het subsidiaire verzoek tot vervangende toestemming voor het inschrijven van [minderjarige] op de basisschool de Schakel in [vestigingsplaats] , afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met de beslissing over het gezamenlijk gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vader is gedurende anderhalf jaar (vanaf begin 2015) volledig buiten beeld geweest. De moeder heeft in die periode de zorg voor [minderjarige] volledig voor haar rekening genomen, waarbij zij ook praktische problemen heeft ondervonden doordat zij de vader niet kon bereiken. Zij heeft aan de rechter vervangende toestemming verzocht voor de doop van [minderjarige] en de inschrijving op een kinderdagverblijf. Bij beschikking van 21 maart 2016 is haar die vervangende toestemming verleend. Toen de moeder [minderjarige] wilde inschrijven op de basisschool De Schakel in [vestigingsplaats] , heeft zij wederom vergeefs op verschillende manieren geprobeerd met de vader in contact te komen. Tijdens de zitting in eerste aanleg was de vader tot verbazing van de moeder aanwezig en overhandigde hij een formulier waarmee hij toestemming gaf voor inschrijving op de basisschool. Thans kan de moeder de vader wederom niet, althans moeizaam bereiken. De moeder is van mening dat uit het voorgaande blijkt dat [minderjarige] wel degelijk klem komt te zitten tussen de ouders.
Na de zitting in eerste aanleg heeft een viergesprek plaatsgevonden. De uitkomst daarvan was dat partijen een BOR-traject zouden volgen bij het Axiehuis. De vader zou contact opnemen met het Centrum voor Jeugd en Gezin van de gemeente Heerlen. Op 5 september 2016 zou de vader een afspraak hebben met een medewerker van het Axiehuis. Daarna heeft de moeder (hierover) niets meer van de vader vernomen. De moeder vermoedt dat de vader nu alleen nog oog heeft voor de recent in zijn nieuwe relatie geboren zoon.
De moeder vreest dat zij in de toekomst weer gehinderd wordt door het gezamenlijk ouderlijk gezag wanneer zij zaken voor [minderjarige] moet regelen, zoals medische ingrepen, het aanvragen van een identiteitsbewijs, etcetera, maar ook voor vakanties naar het buitenland. De vader heeft duidelijk laten merken dat de zorg voor en het contact met [minderjarige] geen prioriteit voor hem heeft. De moeder is steeds genoodzaakt voor die zaken een gerechtelijke procedure te starten.
De moeder staat open voor een raadsonderzoek. Zij weet niet waar de vader op doelt waar hij stelt dat in het kader van een BOR-traject of raadsonderzoek gebeurtenissen uit het verleden aan het licht zouden kunnen komen. Zij heeft niets te verbergen.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het verzoek van de moeder om wijziging van het gezamenlijk gezag staat los van het contact tussen de vader en [minderjarige] . Na het genoemde viergesprek is er contact geweest tussen partijen, op basis waarvan er geen BOR zou hoeven te komen. Helaas is dit contact weer eenzijdig door de moeder verbroken op oneigenlijke gronden. De vader zal voor het contact met [minderjarige] een aparte procedure entameren.
De vader staat nog altijd open voor een BOR-traject, alsmede voor een raadsonderzoek. Hij vreest evenwel voor een te vergaande inmenging van hulpverleners in het gezin van de moeder, aangezien hiermee gebeurtenissen uit het verleden aan het licht zouden kunnen komen die tot een uithuisplaatsing van [minderjarige] zouden kunnen leiden, hetgeen de vader niet wenst voor [minderjarige] .
De vader is van mening dat de moeder hem onvoldoende informeert over [minderjarige] , zodat het hem feitelijk onmogelijk wordt gemaakt om betrokken te zijn op zijn dochter en zelf informatie op te vragen bij instellingen en professionals, zoals de school van [minderjarige] .
De vader is bereikbaar voor de moeder en zal dat ook blijven. De vader stelt dat hij contact heeft met de moeder via e-mail en dat zij zijn huidige telefoonnummer heeft.
Tot slot is volgens de vader niet gesteld of gebleken dat aan het zogenoemde klem-criterium is voldaan.
3.6.
Namens de raad is ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Op basis van hetgeen ter zitting over en weer is verklaard, zijn de zorgen over [minderjarige] toegenomen. Om helder te krijgen ‘hoe het zit’ is een raadsonderzoek wellicht noodzakelijk.
[minderjarige] is nog geen vijf jaar. De ouders zullen derhalve nog vele jaren met elkaar te maken hebben.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader sinds 27 december 2012 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.3.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing ten aanzien van het ouderlijk gezag te kunnen nemen.
Het hof ziet derhalve aanleiding om, zoals ter zitting door de raad geopperd, de raad te verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] ?
  • wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen weg te nemen?
  • wat is het advies van de raad ten aanzien van het gezag?
  • welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
3.7.4.
Hoewel het geschil tussen de ouders over het contact tussen de vader en [minderjarige] in het kader van deze procedure niet aan het hof voorligt, kan het hof zich voorstellen dat het raadsonderzoek ook daarop gericht zal zijn en tevens onderzocht wordt of partijen in staat en bereid kunnen worden gevonden om dat geschil in der minne te regelen, al dan niet door de inzet van begeleiding en al dan niet in de vorm van een BOR-traject.
3.7.5.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zes maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
alvorens nader te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.7.3. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 26 januari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.D.M. Lamers en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 27 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. Brouwer-van de Put, griffier.