Het hof stelt vast dat uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen niet blijkt dat er indicaties zijn voor een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] in de woonsituatie bij de vader of in de schoolsituatie. De moeder heeft immers niet betwist dat sedert de zomer van 2016 de woonsituatie van de vader en [minderjarige] stabiel is, terwijl van de school geen zorgelijke signalen met betrekking tot [minderjarige] zijn ontvangen. Ook de hulpverlening heeft geen meldingen gedaan waaruit zou blijken dat de huidige situatie een bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] vormt.
Ter zitting heeft de vader verklaard dat hij in het vrijwillig kader bereid is een hulpverleningstraject bij Combinatie Jeugdzorg te volgen.
De door de moeder beschreven incidenten - die door haar worden ontkend - zijn op zichzelf wel zorgelijk te noemen, maar zo deze al hebben plaatsgevonden, is dat gebeurd tijdens een verblijf van [minderjarige] bij de moeder. Op basis van hetgeen partijen in dit geding naar voren hebben gebracht, kan het hof niet beoordelen of deze gebeurtenissen werkelijk hebben plaatsgevonden, zo min als het hof kan beoordelen welke betekenis hieraan moet worden toegekend in verband met het belang van [minderjarige] zich evenwichtig te ontwikkelen indien en voor zover de incidenten zouden komen vast te staan.
De GI is sinds de beëindiging van de ondertoezichtstelling in 2016 niet meer bij de ouders en [minderjarige] betrokken en kon het hof tijdens de zitting over het waarheidsgehalte van de uitlatingen van [minderjarige] derhalve niet informeren.
Het hof stelt vast dat de vader Veilig Thuis heeft verzocht een onderzoek naar de incidenten in te stellen. In dit geding kan het hof niet op de uitslag van dat onderzoek vooruitlopen, zodat gegeven de elkaar tegensprekende stellingen van partijen, het hof aan de voornoemde incidenten niet de door de moeder gewenste betekenis kan toekennen.
Op basis van de uitkomst van het onderzoek van Veilig Thuis kan te zijner tijd worden beoordeeld of er opnieuw aanleiding is voor het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel, zoals door de moeder is verzocht, maar op dit moment ziet het hof hiertoe geen aanleiding.
Het hof overweegt hierbij tevens dat, zo door Veilig Thuis zou worden geconstateerd dat dergelijke incidenten tijdens de omgang van de moeder met [minderjarige] werkelijk hebben plaatsgevonden, het wellicht aangewezen kan zijn de omgang van de moeder met [minderjarige] anders in te richten. Aangezien de contactregeling in de onderhavige procedure niet aan de orde is, dient daar thans niet op te worden vooruitgelopen.
Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat ter zitting naar voren is gekomen dat de raad betrokken is bij het inmiddels door de moeder ingediende verzoekschrift tot wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige] . Het hof gaat ervan uit dat bij het onderzoek van de raad ook de huidige opvoedsituatie bij ieder van de ouders aan de orde zal komen en dat de raad het onderzoek zo nodig in het belang van [minderjarige] zal uitbreiden met een beschermingsonderzoek.