ECLI:NL:GHSHE:2017:3410

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
200.173.979_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op tussenarrest inzake kwalificatie als pachtovereenkomst en aansprakelijkheid voor brand in varkensstal

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep inzake de kwalificatie van een overeenkomst als pachtovereenkomst en de aansprakelijkheid voor een brand in een varkensstal. De brand, waarvan de exacte oorzaak niet kon worden vastgesteld, leidde tot een geschil tussen de partijen over de schadevergoeding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.T. Rustenburg, stelde dat de brand het gevolg was van een gebrek in de elektrische installatie van de voerinstallatie, waarvoor de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. G.L. Breunesse, verantwoordelijk zou zijn. De zaak volgde op een tussenarrest van 17 januari 2017, waarin het hof de appellant de gelegenheid gaf om nadere informatie te verstrekken over de resultaten van andere experts.

Tijdens de procedure werd duidelijk dat de bevindingen van het rapport van I-TEK, dat de oorzaak van de brand onderzocht, niet inhoudelijk werden betwist door beide partijen. De rapporten van Delta Lloyd en ASR, die zich baseerden op het onderzoek van I-TEK, werden ook besproken. Het hof concludeerde dat de exacte oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld, wat leidde tot de conclusie dat de vorderingen van de appellant niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak van het hof werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017, waarbij de kosten van het geding aan de zijde van de geïntimeerde werden begroot op € 711 aan griffierecht en € 6.524 aan salaris advocaat. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.979/01
arrest van 1 augustus 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [appellant]
advocaat: mr. M.T. Rustenburg te Amersfoort,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.L. Breunesse te Leusden,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 17 januari 2017 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 878119/rolnummer 13-1837 gewezen vonnissen van 27 februari 2014, 5 juni 2014 en 5 februari 2015.

6.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 januari 2017;
  • de akte van [appellant] van 14 februari 2017 met producties;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] van 14 maart 2017;
  • het pleidooi op 19 juli 2017 waarbij partijen hun zaak hebben doen bepleiten door hun advocaten aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
7.1
Bij tussenarrest van 17 januari 2017 heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte nadere informatie te verstrekken over de resultaten van andere experts dan de twee experts waarvan een rapport in het geding is gebracht.
7.2
Naar aanleiding hiervan heeft [appellant] bij akte overgelegd:
  • een e-mail van 31 januari 2017 van de expert van Delta Lloyd, [expert van Delta Lloyd] , waarin deze bevestigt dat hij als schadeoorzaak heeft geregistreerd “onvolledige sluiting in de schakelkast van de voederinstallatie’ en dat dit is gebaseerd op mededelingen van de onderzoeker van I-TEK ter plaatse;
  • een e-mail van 8 februari 2017 van de schadebemiddelaar van ASR, [schadebemiddelaar van ASR] , waarin opgenomen de conclusie van het rapport van I-TEK van 24 juni 2008 met de mededeling dat deze informatie ertoe heeft geleid dat ASR tot betaling is overgegaan.
In zijn akte stelt [appellant] dat uit deze mededelingen, de producties die in eerste aanleg zijn overgelegd, waaronder het rapport van I-TEK, en de getuigenverklaringen die in eerste aanleg zijn afgelegd, blijkt dat de oorzaak van de brand is gelegen in een gebrek in de elektrische installatie van de voerinstallatie, waar [geïntimeerde] verantwoordelijk voor was. Daarmee staat volgens [appellant] vast dat [geïntimeerde] gehouden is de schade te vergoeden die [appellant] als gevolg van de brand heeft geleden.
7.3
In zijn antwoordakte voert [geïntimeerde] aan dat uit de overgelegde mededelingen blijkt dat Delta Lloyd en ASR zich uitsluitend hebben gebaseerd op het onderzoek en het rapport van I-TEK en dat zij geen zelfstandig onderzoek hebben gedaan. Volgens [geïntimeerde] is de oorzaak van de brand niet en in ieder geval niet eenduidig komen vast te staan. [geïntimeerde] voert in dit verband aan dat blijkens het rapport van I-TEK de exacte oorzaak van de brand niet kan worden vastgesteld.
7.4
Bij het pleidooi is gebleken dat voor beide partijen geldt dat zij de bevindingen van I-TEK niet inhoudelijk betwisten. Verder is uit de overgelegde e-mails gebleken dat de onderzoekers van Delta Lloyd en ASR zich hebben gebaseerd op dit rapport en niet daarnaast zelfstandig onderzoeken hebben uitgevoerd. Ook hebben partijen te kennen gegeven dat er geen andere rapportages voorhanden zijn en dat nader onderzoek naar de oorzaak van de brand niet kan worden uitgevoerd, aangezien de varkensstal inmiddels gesloopt is. Het rapport van [Expertise] Expertise BV van 2 juli 2008 leidt evenmin tot andere inzichten dan die van I-TEK.
7.5
Dit alles betekent dat het rapport van I-TEK de - enige - technische grondslag vormt voor de beantwoording van de vraag wat de oorzaak is geweest van de brand en vervolgens voor de beantwoording van de vraag of die oorzaak is terug te voeren op een gebrek in de voederinstallatie.
7.6
De volledige conclusie van het rapport van I-TEK over de oorzaak van de brand luidt als volgt:
“Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd , dat de brand in het pand op het risicoadres is ontstaan in de gang, die tussen de stallen was gesitueerd. De brand is zeer waarschijnlijk ontstaan als gevolg van een onvolkomenheid in één van de bedieningspanelen van de voederinstallatie van de fokkerij. Als gevolg van de zeer ernstige aantasting/verwoesting van deze panelen kon de exacte oorzaak van de brand niet meer worden vastgesteld.”
Met dat de exacte oorzaak van de brand niet is vastgesteld en ook niet
kanworden vastgesteld, is tevens gegeven dat niet is vastgesteld en ook niet
kanworden vastgesteld dat de brand zijn oorzaak heeft in een gebrek in de voederinstallatie, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] betwist. Dit brengt mee dat de vraag of [geïntimeerde] al dan niet op de hoogte was van een dergelijk gebrek niet relevant is en ook niet of een dergelijk gebrek al dan niet voor risico van [geïntimeerde] als verpachter zou dienen te komen.
7.7
De consequentie hiervan is dat ook indien een of meer van de resterende 18 grieven van [appellant] zouden slagen, dit niet tot een andere uitkomst kan leiden dan in het eindvonnis van de kantonrechter van 5 februari 2015 is opgenomen, namelijk dat de vorderingen van [appellant] niet voor toewijzing in aanmerking komen. Deze grieven behoeven mitsdien geen verdere bespreking, terwijl bij een nadere bespreking van de tussenvonnissen en de daaruit voortgevloeide bewijswaardering [appellant] geen belang heeft. Voor nadere bewijslevering als door [appellant] aangeboden is bij deze stand van zaken geen grond aanwezig.
7.8
Een en ander leidt tot de slotsom dat de vonnissen waarvan beroep worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de kosten van het principaal appel. Een kostenveroordeling in het incidenteel appel kan achterwege blijven.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen van 27 februari 2014, 5 juni 2014 en 5 februari 2015, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 711,= aan griffierecht en op € 6.524,= aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 augustus 2017.
griffier rolraadsheer