ECLI:NL:GHSHE:2017:3386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
200.215.395_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en voogdij in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 6 februari 2017 het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de Stichting Jeugdbescherming Brabant benoemd tot voogdes. De moeder, die in hoger beroep ging, voerde aan dat de omstandigheden rondom haar en de vader van de minderjarige verbeterd waren en dat een thuisplaatsing van de minderjarige niet uitgesloten moest worden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de gezinssituatie van de moeder kwetsbaar blijft en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft daarbij ook gekeken naar de stabiliteit en de ontwikkeling van de minderjarige, die sinds haar uithuisplaatsing bij de pleegouders woont en daar goed gedijt. De moeder blijft betrokken bij de zorg voor de minderjarige, maar het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat het ouderlijk gezag van de moeder wordt beëindigd. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 juli 2017
Zaaknummer : 200.215.395/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/308764 / FA RK 15-7976
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio ZuidwestNederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de GI;
- De heer en mevrouw [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegvader en de pleegmoeder en tezamen: de pleegouders).
Het hof merkt als informant aan:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader.
De moeder en de vader worden hierna gezamenlijk genoemd: de ouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 april 2016 en 6 februari 2017, bekend onder voormeld zaaknummer. De rechtbank heeft bij laatstgenoemde en uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking het ouderlijk gezag van de moeder over de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] beëindigd. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige] .

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 4 mei 2017 met bijlagen, ingekomen ter griffie op 8 mei 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en – zo begrijpt het hof – het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is zijdens de raad geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- [de pleegmoeder] , de pleegmoeder.
Tevens is verschenen de vader die als informant door het hof is gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een brief van de raad van 22 mei 2017 met bijlage, ingekomen ter griffie op 23 mei 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder met bijlage, ingekomen ter griffie op 6 juni 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 juni 2017.
- een brief van de raad van 22 juni 2017 met bijlagen, ingekomen ter griffie op 23 juni 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders is te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013 geboren [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ). De moeder was van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 10 september 2014 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is voor het laatst verlengd bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 7 september 2016 en wel voor de duur van een jaar, tot 10 september 2017.
3.3.
[minderjarige] verblijft sinds november 2013 bij de pleegouders, een perspectief biedend pleeggezin. Op 10 september 2014 is [minderjarige] uithuisgeplaatst bij de pleegouders krachtens een daartoe bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van die datum verleende machtiging.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd. De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan. Het is te vroeg om een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in de (nabije) toekomst uit te sluiten. Een groot deel van de zorgen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn thans niet meer aanwezig. Zo is de relatie tussen de moeder en de vader een stuk stabieler en rustiger. De opa van [minderjarige] (vz) verzet zich niet langer meer tegen de relatie. De moeder heeft inkomen uit werk. Ook heeft de moeder een fijn woonadres gevonden waar zij met de vader van [minderjarige] samenwoont. Verder is sedert een aantal maanden sprake van een omgangsregeling waarbij [minderjarige] elk weekend van vrijdag tot zondagavond bij de ouders verblijft. Het verblijf van [minderjarige] bij de ouders verloopt goed. De moeder speelt een rol in het leven van [minderjarige] die (veel) groter is dan bij een gemiddelde pleeggezin plaatsing. Dat [minderjarige] aan de pleegouders gehecht is, belemmert een thuisplaatsing van [minderjarige] op termijn niet. De pleegouders zijn de oom en tante van [minderjarige] en er zou zonder meer veel contact met de pleegouders zijn en blijven. De pleegouders wonen bij de ouders om de hoek. Aanvankelijk wilde de GI een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] onderzoeken door het inzetten van het ‘pedagogisch model’. De moeder heeft er spijt van dat zij niet met dit model is gestart.
Ook in het geval thuisplaatsing van [minderjarige] niet mogelijk is, moet de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] behouden. De moeder kan in dat geval de pleegouders ondersteunen bij de zorg voor [minderjarige] . De moeder heeft haar verantwoordelijkheid altijd gedragen en komt afspraken na. De moeder accepteert het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders, maar zou op termijn willen onderzoeken of thuisplaatsing van [minderjarige] alsnog mogelijk is. Geen van de partijen had er last van dat de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] had. De moeder vraagt zich ook daarom af waarom haar het ouderlijk gezag over [minderjarige] is ontnomen.
3.6.
De GI voert ter zitting – kort samengevat – het volgende aan. Het gaat goed met [minderjarige] . [minderjarige] is een vrolijk en pittig meisje. [minderjarige] woont al bijna vier jaar bij de pleegouders. [minderjarige] is thuis bij de pleegouders. [minderjarige] gaat alle weekenden naar de moeder toe. Zij woont om de hoek bij de pleegouders. De pleegouders drinken op zaterdagochtend een kop koffie bij de moeder. De moeder sluit goed aan bij [minderjarige] . Er is veel veranderd voor de ouders sinds de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is beëindigd. De ouders zijn veel meer ontspannen, nu de focus van de GI niet meer op hen is gericht. De moeder werkt hard aan zich zelf en heeft begeleiding in de vorm van therapie. Het verblijf van [minderjarige] bij de ouders in het weekend lijkt passend, maar dat is wat anders dan het dragen van de volledige verzorging voor [minderjarige] . De gezinssituatie van de moeder is daarvoor te kwetsbaar. De ouders worden in materieel opzicht door de grootvader (vz) onderhouden. De moeder werkt 24 uur. Daarnaast zorgt zij voor de vader. Het gezinssysteem wordt door omgevingsfactoren zijdens de vader in stand gehouden. De GI vraagt zich af in hoeverre de moeder zich een eigen mening zal gaan vormen. De omgevingsfactoren, en niet zo zeer de opvoedcapaciteiten van de moeder, hebben geleid tot het treffen van een beschermingsmaatregel ten aanzien van [minderjarige] .
De moeder wordt bij alle beslissingen rondom [minderjarige] betrokken. De moeder groeit, maar is nog niet zo ver dat zij de veiligheid, de stabiliteit en de zorg voor [minderjarige] kan waarborgen.
3.7.
De raad voert ter zitting – kort samengevat – het volgende aan. De raad deelt hetgeen de GI ter zitting naar voren heeft gebracht. De moeder kiest niet voor een veilige leefomgeving voor haar en haar dochter. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig over de plaats waar zij zal opgroeien. Zo lang die duidelijkheid er niet is, bestaat er hoop op thuisplaatsing van [minderjarige] . Dat maakt dat er voor [minderjarige] geen basisveiligheid is. Er is thans sprake van een stevige opvoedingsomgeving voor [minderjarige] waarin zij uitgebreid contact met de ouders heeft. Die situatie moet worden gekoesterd.
3.8.
De pleegmoeder verklaart ter zitting dat de feitelijke situatie goed verloopt. Het is voor [minderjarige] duidelijk dat zij bij de pleegouders woont en dat zij de weekenden bij de ouders doorbrengt. [minderjarige] komt vrolijk terug van een weekend bij de ouders. De pleegmoeder betrekt de ouders bij de over [minderjarige] te nemen beslissingen. De pleegmoeder kan zich verder niet uitlaten over het verzoek van de moeder. Desgevraagd verklaart de pleegmoeder dat [minderjarige] bij de pleegouders kan blijven wonen.
3.9.
De vader verklaart ter zitting dat hij werk zoekt, zodat hij niet langer van zijn vader financieel afhankelijk hoeft te zijn.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Gelet op de voorhanden gegevens en het verhandelde ter zitting overweegt het hof dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.10.3.
Uit het rapport van de raad is gebleken dat [minderjarige] , thans ruim drie-en-een-half jaar oud, vanaf zes weken vanaf haar geboorte op vrijwillige basis voornamelijk bij de pleegouders woont. In de opvoedsituatie bij de ouders waren er grote zorgen over het welzijn van [minderjarige] . De ouders verbraken hun relatie regelmatig. Er was sprake van fors en veelvuldig huiselijk geweld, ook in het bijzijn van [minderjarige] . Diverse hulpverleningstrajecten die op vrijwillige basis zijn gestart en als doel hadden het huiselijk geweld terug te dringen, hebben deze zorgen niet kunnen wegnemen. Op 10 september 2014 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld en verblijft zij middels een machtiging uithuisplaatsing bij de pleegouders. Ook in het kader van de ondertoezichtstelling is gewerkt aan de problematiek tussen de ouders en is op verschillende momenten getracht te onderzoeken of thuisplaatsing van [minderjarige] nog tot de mogelijkheden zou behoren. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Zo voldeden de ouders in 2015 niet aan de door de GI gestelde voorwaarden om te starten met het pedagogische model. Om die reden is toen niet met het model gestart. In 2016 is nogmaals getracht om het pedagogisch model in te zetten, doch wederom zonder resultaat. De moeder gaf toen aan dat de intensiteit van het model en de eisen die werden gesteld te hoog gegrepen zouden zijn voor de ouders, met name voor de vader. Ter zitting bij het hof heeft de moeder aangegeven ook thans in het belang van [minderjarige] niet met het pedagogische model te willen starten. [minderjarige] gaat binnen afzienbare tijd naar de basisschool en de moeder wil haar in (het begin van) deze nieuwe fase in haar leven niet met het pedagogisch model belasten.
3.10.4.
Hoewel de moeder stelt dat een groot deel van de zorgen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] thans niet meer aanwezig is, is het hof van oordeel dat de gezinssituatie van de moeder kwetsbaar blijft. Die kwetsbaarheid ziet niet in de eerste plaats op de opvoedkwaliteiten van de moeder. Gebleken is dat de moeder, zolang zij samen met de vader is, niet bij machte is om haar opvoedkwaliteiten (duurzaam) in te zetten. Voorts is de moeder van de vader en de vader van de vader afhankelijk, zowel in emotioneel, als financieel opzicht en heeft de relatie tussen de ouders veel spanningen en weinig stabiliteit laten zien. Deze omgevingsfactoren maken dat de moeder de veiligheid voor [minderjarige] onvoldoende kan waarborgen.
3.10.5.
Niet ter discussie staat dat [minderjarige] zich goed ontwikkeld in het perspectief biedende pleeggezin en is gehecht aan haar pleegouders. [minderjarige] bevindt zich in een stabiel opvoedingsklimaat, waarin zij structureel kan rekenen op de pleegouders en de ouders veelvuldig ziet. De moeder wordt betrokken bij de over [minderjarige] te nemen beslissingen. Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat partijen thans een uitstekend opvoedingsklimaat voor [minderjarige] hebben weten te vormen. Het hof acht het voor [minderjarige] van groot belang dat die opvoedomgeving voor [minderjarige] wordt gecontinueerd en gewaarborgd.
3.10.6.
Nu duidelijk is geworden dat er niet wordt gewerkt aan een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder en dit gezien de situatie van de moeder ook binnen een aanvaardbare termijn niet het geval zal zijn, zijn een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met de jaarlijkse verlenging daarvan niet langer de geëigende maatregelen ter bescherming van [minderjarige] . Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat aan alle wettelijke vereisten voor beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] is voldaan. Het is in het belang van [minderjarige] dat er duidelijkheid komt over haar verblijf bij de pleegouders, zodat zij zich goed kan blijven ontwikkelen. Het hof wijst er op dat het beëindigen van het ouderlijk gezag niets afdoet aan het feit dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] blijft en belangrijk voor haar is. Het recht van de moeder om te worden geïnformeerd over [minderjarige] en op contact met haar duurt onverminderd voort. De GI en de pleegmoeder hebben dit ter zitting van het hof ook onderschreven en uitdrukkelijk aangegeven de moeder te zullen blijven betrekken in de beslissingen die ten aanzien van [minderjarige] genomen worden.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 februari 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C.A.R.M. van Leuven en is op 27 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.