ECLI:NL:GHSHE:2017:3358

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
200.204.478_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige in het kader van familierechtelijke betrekkingen

In deze zaak gaat het om de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige, die door de man is verzocht. De man, die de verwekker van het kind is, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 augustus 2016 aangevochten, waarin zijn verzoek om erkenning werd afgewezen. De moeder van het kind, die met persoonlijke problematiek kampt, heeft verweer gevoerd tegen de erkenning, stellende dat dit haar belangen en die van het kind zou schaden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ondertoezichtstelling van het kind en de huidige leefsituatie. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de erkenning door de man negatieve gevolgen zou hebben voor haar relatie met het kind of voor de emotionele ontwikkeling van het kind. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van de man om het kind te erkennen zwaarder weegt dan de bezwaren van de moeder. De verzoeken van de man om informatie over het kind zijn afgewezen, omdat dit in de huidige situatie niet in het belang van het kind werd geacht. De beschikking van de rechtbank is deels vernietigd en de man is vervangende toestemming verleend om het kind te erkennen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 juli 2017
Zaaknummer: 200.204.478/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/195872 FA RK 14-2735
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Wieringa,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Kikken.
Als belanghebbende ter zake het verzoek tot verlenen van
vervangende toestemming tot erkenning wordt aangemerkt:
mr. [de bijzondere curator],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator
van de minderjarige [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg
,zittingsplaats Maastricht, van 23 augustus 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 november 2016
,heeft de man verzocht - bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad - voormelde beschikking te vernietigen en:
- de man alsnog toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen;
- de moeder alsnog te veroordelen om de man te informeren over de feitelijke thuis- en leefsituatie van [minderjarige] , alsmede om de man te informeren over het leven en de ontwikkeling van [minderjarige] tot aan de datum van de ten deze te wijzen beschikking, alsmede om de man maandelijks door middel van een brief, vergezeld van foto’s, over het wel en wee van [minderjarige] te informeren, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of dagdeel dat de moeder na betekening van de ten deze te wijzen beschikking daarmee in gebreke blijft;
kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2017, heeft de moeder verzocht de grieven van de man ongegrond te verklaren en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Wieringa;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kikken;
  • de bijzondere curator;
  • de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , die als informant door het hof is gehoord;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 juli 2016;
- de brief van de GI d.d. 12 januari 2017;
- de brief en het V-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 23 mei 2017;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 23 mei 2017;
- de door de advocaat van de man ter zitting overgelegde pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] . De relatie van partijen is verbroken kort voor de geboorte van [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] is op 26 juli 2013 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling wordt thans uitgevoerd door de GI. [minderjarige] verblijft op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis.
Bij beschikking van 19 januari 2017 heeft de kinderrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, laatstelijk de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, tot 26 januari 2018, en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis verlengd voor de duur van negen maanden, tot 26 oktober 2017.
3.3.
Bij beschikking van 15 september 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, mr. [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator teneinde [minderjarige] als belanghebbende te vertegenwoordigen ter zake het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man om vervangende toestemming tot erkenning, gezamenlijk gezag en de vaststelling van een informatieregeling en omgangsregeling afgewezen.
3.5.
De man kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover het de vervangende toestemming tot erkenning en de vaststelling van een informatieregeling betreft en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan. De erkenning van [minderjarige] door de man is in het belang van [minderjarige] . De moeder kampt met persoonlijke problematiek waardoor [minderjarige] wordt belemmerd in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De verhouding tussen de moeder en [minderjarige] is reeds verstoord en [minderjarige] is uit huis geplaatst. De moeder werkt met hulpverlening aan de hechtingsrelatie met [minderjarige] . De omgangsmomenten verlopen echter niet goed. De man verwacht niet dat er op termijn voldoende basis is voor een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, maar dat zal nog worden onderzocht.
De enkele erkenning van [minderjarige] door de man levert geen (verdere) verstoring op in de verhouding tussen de moeder en [minderjarige] noch in het hulpverleningstraject dat zij doorlopen; de erkenning schaadt de ontwikkeling van [minderjarige] dus niet.
Bovendien is de erkenning enkel een administratieve handeling waarvan de moeder en [minderjarige] niets merken. De (juridische) gevolgen hiervan zullen zich vooralsnog niet openbaren.
Verder vreest de man dat bij het uitblijven van een erkenning geen statusvoorlichting aan [minderjarige] zal worden gegeven en dat de moeder [minderjarige] door een ander laat erkennen.
De man wenst informatie over [minderjarige] te ontvangen. Dat geldt te meer nu hij [minderjarige] nog nooit heeft gezien en er geen omgang is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de (advocaat van de) man verklaard dat het verzoek met betrekking tot de informatieregeling subsidiair zo moet worden begrepen dat de GI de informatie over [minderjarige] aan de man dient te verstrekken.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. Door de erkenning van [minderjarige] door de man wordt het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding tussen de moeder en [minderjarige] geschaad en wordt [minderjarige] belemmerd in een evenwichtige sociaalpedagogische en emotionele ontwikkeling.
De moeder kampt met persoonlijke problematiek waardoor (omgevings)factoren haar zodanig ontregelen dat zij niet meer kan aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Een dergelijke factor is ook de inmenging van de man in haar leven. Door een erkenning zal het voor de moeder niet langer mogelijk zijn om in een veilige en gewaarborgde omgeving te werken aan de hechtingsrelatie met [minderjarige] en te bezien hoe zij (verder) vorm kan geven aan haar ouderschap. De betrokkenheid van de man en het feit dat aan hem informatie moet worden verschaft brengt bij de moeder namelijk veel onrust teweeg, hetgeen effect heeft op haar gemoedstoestand, maar ook direct gevolg heeft voor de contactmomenten en de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en haar. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat ook de enkele registratie van de man op de geboorteakte van [minderjarige] dit effect teweeg zal brengen. De moeder acht statusvoorlichting op dit moment niet in het belang (van de ontwikkeling) van [minderjarige] . De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij zal [minderjarige] niet zal laten erkennen door een derde.
3.8.
De bijzondere curator heeft ter zitting - kort samengevat - verklaard dat hij zich het verzoek van de man kan voorstellen, maar dat de relatie tussen de moeder en [minderjarige] zo onder druk komt te staan door een erkenning dat het verzoek in het belang van [minderjarige] dient te worden afgewezen.
3.9.
De raad heeft ter zitting - kort samengevat - als volgt geadviseerd. Zolang er wordt gewerkt aan een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is erkenning moeilijk gelet op de kwetsbaarheid van dit traject. Het terugplaatsingstraject op zich heeft al een ontregelend effect op de moeder en dat zal ook gelden voor een erkenning. Mocht uiteindelijk blijken dat [minderjarige] niet kan worden teruggeplaatst bij de moeder, dan zou erkenning van [minderjarige] door de man kunnen plaatsvinden, zodat [minderjarige] twee ouders op afstand kan hebben.
3.10.
De GI heeft - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht. Het is belangrijk dat [minderjarige] op een veilige manier contact kan hebben met de moeder. De GI zal een onderzoek laten verrichten naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. Er dient op dit moment terughoudend te worden omgaan met het introduceren van nieuwe personen in het leven van [minderjarige] . De GI zal de man introduceren zodra het begripsvermogen van [minderjarige] dat toelaat. De erkenning door de man brengt een ontwikkelingsrisico voor [minderjarige] met zich mee, omdat niet kan worden voorspeld welke eisen de man in de toekomst zal gaan stellen met betrekking tot [minderjarige] .
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
3.11.2.
Vaststaat dat de man de verwekker van [minderjarige] is.
3.11.3.
Verder overweegt het hof dat bij de toepassing van artikel 1:204 lid 3 BW een afweging dient te worden gemaakt tussen de belangen van de betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid.
Het belang van de man bij en zijn aanspraak op erkenning van het kind moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind.
Voor wat betreft de belangen van het kind geldt dat door de erkenning het kind niet mag worden belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
Het is aan de moeder om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de verwekker.
3.11.4.
Het hof is van oordeel dat de moeder niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de enkele erkenning van [minderjarige] door de man haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden, dan wel dat door de enkele erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder kampt met persoonlijke problematiek. Zij is zeer kwetsbaar en raakt bij voor haar stressvolle en onverwachte (omgevings)factoren dermate ontregeld dat zij geen controle meer heeft over haar emoties en niet meer in staat is om bij de behoeften van [minderjarige] aan te sluiten. Daardoor is [minderjarige] (reeds meerdere malen) uithuisgeplaatst.
Ter zitting is gebleken dat er veel verschillende (omgevings)factoren zijn die ontregelingen bij de moeder veroorzaken. Zo had het enkele feit dat er iets geregeld moest worden met betrekking tot de uitkering van de moeder de nodige weerslag op haar. Dat geldt ook voor de enkele betrokkenheid van de GI. Bovendien is de moeder in maart 2017 door een verzoek van de GI om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] voortaan in een omgangshuis te laten plaatsvinden dermate ontregeld geraakt dat de omgang is gestagneerd. Het is nog onduidelijk of omgang op regelmatige basis weer mogelijk zal zijn. De GI heeft ter zitting wel verklaard dat er in verband met de verjaardag van [minderjarige] een omgangsmoment georganiseerd zal worden en dat vervolgens bekeken zal worden wat haalbaar is.
Bovenstaande problematiek van de moeder in aanmerking nemend acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de erkenning van [minderjarige] door de man onrustgevoelens bij de moeder teweeg zal brengen, hetgeen naar verwachting weerslag op haar en daarmee op (haar verhouding met) [minderjarige] zal hebben. Naar het oordeel van het hof kan echter, gelet op de vele (omgevings)factoren die steeds voor ontregelingen bij de moeder blijven zorgen, niet worden aangenomen dat de moeder zich door de enkele erkenning niet meer zal kunnen richten op de hechtingsrelatie met [minderjarige] en de invulling van haar ouderschap, zoals door de moeder gesteld. Vanwege de eigen problematiek van de moeder is de hechtingsrelatie van [minderjarige] al vanaf zijn geboorte verstoord en is de moeder niet in staat gebleken [minderjarige] een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Voorts is recentelijk de omgang van de moeder met [minderjarige] spaak gelopen. Weliswaar werkt de moeder in een intensief hulpverleningstraject aan haar problematiek en worden haar hierin handvatten aangereikt om te leren (op termijn) op adequate wijze om te gaan met haar problematiek, maar wat de uitkomst van dit traject zal zijn is ongewis. Immers het onderzoek naar de vraag of en op welke wijze de moeder een rol kan spelen in het leven van [minderjarige] en of er op termijn voldoende basis is voor een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, is nog niet gestart. Voorts heeft de GI een verzoek ingediend bij de raad voor een onderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. Het hof acht verder van belang dat de problematiek van de moeder geen direct verband houdt met de persoon van de man en dat de man ter zitting heeft verklaard dat hij zich terughoudend zal (blijven) opstellen en geen acties zal ondernemen die (een verder) gevoel van onrust veroorzaken bij de moeder. Ook speelt een rol dat het veilige opvoedingsklimaat van [minderjarige] op dit moment gewaarborgd is in het gezinshuis waar hij verblijft. Tot slot merkt het hof op dat statusvoorlichting los staat van de erkenning en dat die voorlichting kan plaatsvinden wanneer [minderjarige] dat aankan, zoals door de GI reeds naar voren is gebracht.
Op grond van het voorgaande en gezien alle omstandigheden is het hof van oordeel dat het belang van de man om [minderjarige] te erkennen het zwaarst dient te wegen.
3.12.
Ten aanzien van de informatieregeling overweegt het hof als volgt. Gelet op de problematiek van de moeder valt op dit moment te verwachten dat het herhaald invulling moeten geven aan een informatieregeling de moeder dermate zal (blijven) ontregelen, dat een informatieregeling niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht. In het belang van [minderjarige] zal het hof het verzoek van de man om een informatieregeling vast te stellen dan ook afwijzen.
Het hof merkt nog op dat de GI op grond van artikel 1:377c BW in beginsel, desgevraagd, gehouden is om de man na de erkenning op de hoogte te stellen van belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van [minderjarige] of diens verzorging en opvoeding betreffen. Dit vormt evenwel geen grond om in het kader van de onderhavige procedure te bepalen dat de GI de man de informatie dient te verstrekken, zoals de man subsidiair verzoekt.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal de beschikking waarvan beroep deels worden vernietigd en zal als volgt worden beslist.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg
,zittingsplaats Maastricht, van 23 augustus 2016 voor zover het de vervangende toestemming tot erkenning betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent vervangende toestemming aan [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , wonende te [postcode] , [woonplaats] , [adres] , om [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013, te erkennen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, P.M.M. Mostermans en H.J. Witkamp en is op 20 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.