In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had geoordeeld dat [geïntimeerde 1] niet had bewezen dat er een koopovereenkomst was gesloten voor een dressuurpaard, en had [geïntimeerde 1] veroordeeld tot teruggave van het paard en het paardenpaspoort aan [appellant]. Daarnaast had de rechtbank de vordering van [appellant] tot schadevergoeding voor de vermeende wederrechtelijke toe-eigening van een paardenvrachtwagen door [geïntimeerde 2] afgewezen.
In het incident dat aan het hof werd voorgelegd, vorderde [appellant] een voorlopige voorziening, waarbij hij [geïntimeerde 1] verzocht om informatie over de huidige verblijfplaats en gezondheid van het paard, en om te voorkomen dat het paard en de vrachtwagen zouden worden verplaatst zonder zijn toestemming. Het hof overwoog dat er geen zwaarwegende gronden waren voor het opleggen van lijfsdwang en dat de vorderingen in het incident moesten worden afgewezen, met uitzondering van de vordering tot teruggave van het paard en het paspoort, die niet ter beoordeling lagen in het hoger beroep.
Het hof concludeerde dat de vorderingen in het incident niet samenhingen met de hoofdvordering en wees de vordering af. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Het arrest werd uitgesproken op 25 juli 2017.