In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het seksueel binnendringen van een meerderjarige vrouw met een verstandelijke beperking, wat leidde tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De officier van justitie ging in hoger beroep, waarbij hij een zwaardere straf eiste. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de zaak grondig onderzocht, inclusief de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging was gebaseerd op artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht, dat vereist dat het slachtoffer niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken. De verdachte heeft betoogd dat hij niet schuldig was aan de tenlastelegging. Het hof heeft geconcludeerd dat, hoewel het slachtoffer een verstandelijke beperking had, er onvoldoende bewijs was dat zij door haar psychische stoornis niet in staat was om haar wil te bepalen of kenbaar te maken. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat het slachtoffer zelf geen aangifte heeft gedaan, maar dat dit door een manager van de zorginstelling is gedaan.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastelegging en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is vrijgesproken van alle beschuldigingen, omdat het hof niet op basis van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft kunnen krijgen dat het slachtoffer niet in staat was om haar wil te bepalen. De beslissing is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de rechten van de verdachte.