In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in een arbeidsconflict. De appellant, een werknemer die na twee jaar arbeidsongeschiktheid door zijn werkgever is ontslagen, stelt dat de opzegging kennelijk onredelijk is. De werknemer, geboren in 1960, was sinds 2005 in dienst bij de werkgever en werd op 18 april 2011 volledig arbeidsongeschikt. De werkgever heeft vanaf 18 april 2013 geen loon meer betaald en heeft op 31 januari 2014 de arbeidsovereenkomst opgezegd, na toestemming van het UWV. De werknemer vordert in hoger beroep dat het hof de opzegging onterecht verklaart en de arbeidsovereenkomst herstelt, of in ieder geval een schadevergoeding toekent.
Het hof oordeelt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk is. De werknemer heeft niet voldoende onderbouwd dat de opzegging onterecht was, noch dat de werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Het hof wijst erop dat de werknemer niet heeft aangetoond dat de opzegging op een valse reden was gebaseerd. De werkgever had op goede gronden kunnen aannemen dat de werknemer langdurig arbeidsongeschikt was, en de beslissing van het UWV om toestemming voor ontslag te verlenen was gemotiveerd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de werknemer in de proceskosten van het hoger beroep.