Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 23 augustus 2016 een bezwaar tegen een voldoening van omzetbelasting ongegrond verklaarde. Belanghebbende, een restaurant, had over het tijdvak van 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014 omzetbelasting aangegeven en voldaan tot een bedrag van € 9.100. Na bezwaar van belanghebbende verklaarde de Inspecteur het bezwaar ongegrond. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 29 juni 2017 zijn de vennoten van belanghebbende en vertegenwoordigers van de Inspecteur gehoord. Het geschil betreft de vraag of op de door belanghebbende verstrekte alcoholhoudende dranken het lage tarief van 6% of het hoge tarief van 21% van toepassing is, zoals geregeld in artikel 9 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Belanghebbende stelt dat het lage tarief van toepassing is, terwijl de Inspecteur van mening is dat het hoge tarief van toepassing is.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd. Tevens is er geen aanleiding om het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden of om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De beslissing is op 20 juli 2017 uitgesproken door het Hof, met de mogelijkheid voor beide partijen om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.