Het hof overweegt als volgt.
De man heeft in hoger beroep de jaarrekeningen over het jaar 2015 van zijn holding [Management] en van [Accountantskantoor] in de procedure gebracht. Uit de jaarrekening van [Management] blijkt een negatief eigen vermogen van € 15.947,- en een negatief bedrijfsresultaat van € 10.690,-; uit die van [Accountantskantoor] komt een negatief eigen vermogen naar voren van € 92.553,- en een negatief bedrijfsresultaat van € 76.012,-.
Ter zitting van het hof heeft de man een uitspraak op bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2014 overgelegd, waaruit een negatief verzamelinkomen van de man over dat jaar naar voren komt van € 11.115,-. Blijkens de eveneens ter zitting van het hof overgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2015 bedroeg het verzamelinkomen van de man in dat jaar € 3.691,-.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man aan de hand van de door hem overgelegde financiële stukken, onvoldoende onderbouwd dat de man meer inkomen uit zijn ondernemingen genereert of kan genereren dan hij thans doet. Uit de jaaropgaaf over het jaar 2015 van [Management] blijkt een fiscaal jaarinkomen van de man van € 5.044,-.
Het hof stelt vast dat de resultaten van en het eigen vermogen in de ondernemingen van de man negatief zijn. De man heeft ter zitting toegelicht dat de resultaten van [Accountantskantoor] tegenvallen, onder meer omdat de accountant van wie de man en zijn compagnons het kantoor hebben overgenomen in strijd met een overeengekomen non-concurrentiebeding [Accountantskantoor] beconcurreert, hetgeen door de vrouw niet is weersproken. [Accountantskantoor] heeft inmiddels een procedure aangespannen om de schade als gevolg van de overtreding van het non-concurrentiebeding te verhalen op de verkoper.
De man heeft voorts een bevredigend antwoord gegeven op de door de vrouw gestelde vragen over een aantal posten van de door de man overgelegde financiële stukken. Zo heeft de man met betrekking tot de vraag over de post “werk derden accountant” aangegeven dat die post betrekking heeft op de accountant die door [Accountantskantoor] wordt ingehuurd.
Verder is naar het oordeel van het hof, mede gelet op de door de man gepresenteerde kolommenbalans van [Management] van 11 november 2016, waaruit een resultaat tot en met
11 november 2016 blijkt van € 4.778,-, niet te verwachten dat de man binnen een afzienbare termijn substantieel meer inkomen uit zijn ondernemingen zal halen dan hij thans doet. Het hof passeert dan ook de stelling van de vrouw dat aan de man op dit moment een verdiencapaciteit dient te worden toegekend in de orde van grootte van het gebruikelijke salaris van een directeur-grootaandeelhouder van € 44.000,- bruto per jaar.
Het hof gaat ook voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man uit andere bronnen nog neveninkomsten heeft en dat hij het breed laat hangen, nu de vrouw deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet nader heeft onderbouwd.
Het voorgaande in ogenschouw nemende is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat de welstand van de man groter is dan de rechtbank heeft aangenomen. Het hof verwijst in dit verband tevens naar de door de man ter zitting in hoger beroep overgelegde, hiervoor vermelde, stukken van de belastingdienst.
Het hof is op grond van het vorenstaande met de rechtbank van oordeel dat van de man niet kan worden verlangd dat hij op basis van zijn huidige inkomsten de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] van (geïndexeerd naar 2016) € 495,35 per maand blijft voldoen.
Een bespreking van de lasten van de man kan in de gegeven omstandigheden dan ook achterwege blijven.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw haar grieven tevergeefs heeft voorgedragen.
Het hof stelt overigens vast dat het inkomen van de man dat hij met zijn ondernemingen verwerft, al een aantal jaren niet meer toereikend is om in voldoende mate bij te dragen in de kosten van [jongmeerderjarige] . Vanaf april 2014 is de vrouw genoodzaakt de behoefte van [jongmeerderjarige] grotendeels voor haar rekening te nemen. Het hof is van oordeel dat de man onder deze omstandigheden de verplichting heeft om binnen afzienbare tijd zijn inkomen zodanig te verhogen, bijvoorbeeld door andere werkzaamheden in loondienst te gaan verrichten. dat hij in staat is om wederom de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] te betalen zoals hij dat tot april 2014 heeft gedaan, gelet op de hoge prioriteit die aan het betalen van kinderalimentatie wordt gesteld.