ECLI:NL:GHSHE:2017:3301

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
200.202.297_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 juli 2016, waarin haar verzoek om alleen het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind te verkrijgen, werd afgewezen. De moeder en de vader zijn sinds 12 februari 2003 met elkaar gehuwd geweest, maar zijn op 12 oktober 2006 gescheiden. Uit hun huwelijk is een minderjarige geboren, die sinds 18 mei 2016 onder toezicht staat van de Gecertificeerde Instelling (GI). De moeder stelt dat de communicatie tussen haar en de vader slecht is en dat zij niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over hun kind. De vader betwist dit en stelt dat de moeder hem uitsluit van belangrijke beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2017 heeft het hof de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, en heeft het hof kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder pleitnota's van beide advocaten.

Het hof overweegt dat, hoewel er sprake is van communicatieproblemen, dit niet automatisch leidt tot de conclusie dat het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd. Het hof stelt vast dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en dat er geen grond is om het gezamenlijk gezag te wijzigen. De ouders hebben concrete afspraken gemaakt om hun communicatie te verbeteren, en het hof verwacht dat er binnen afzienbare tijd verbetering zal optreden. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 juli 2017
Zaaknummer: 200.202.297/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/292852 / FA RK 15-2136-2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. J. Kaljee.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 juli 2016 en naar de beschikking van die rechtbank van 12 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 oktober 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking van 29 juli 2016 te vernietigen en te bepalen dat
aan de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] zal toekomen dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 december 2016, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten;
- de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juni 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek;
-de vader, bijgestaan door mr. Kaljee;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 11 mei 2017. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 21 november 2016;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 2 juni 2017;
- de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 12 februari 2003 met elkaar gehuwd.
3.2.
Bij beschikking van 12 oktober 2006 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 15 november 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.4.
[minderjarige] staat sinds 18 mei 2016 onder toezicht van de GI.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder haar alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De communicatie tussen partijen is slecht. Zij zijn niet in staat om in gezamenlijk overleg beslissingen van enig belang over [minderjarige] te nemen. Partijen voeren discussies over gezagskwesties, zoals een buitenlandse vakantie van de moeder en [minderjarige] , de schoolkeuze en medische behandelingen. Volgens de moeder zal de ondertoezichtstelling in de moeizame communicatie tussen partijen geen verandering brengen.
Er vindt sinds 2008 nauwelijks contact plaats tussen de vader en [minderjarige] , hetgeen reeds voldoende grond oplevert om de vader het gezag over [minderjarige] te ontzeggen. De vader is al acht jaren niet meer actief betrokken bij het leven van [minderjarige] , zodat de moeder vanaf 2008 feitelijk alleen de beslissingen aangaande de verzorging en opvoeding van [minderjarige] neemt. Partijen hebben alleen nog contact met elkaar wanneer de vader toestemming moet verlenen. Het heeft lang geduurd voordat de vader toestemming verleende voor een test van [minderjarige] bij het Levensatelier in [vestigingsplaats] en voor een noodzakelijke medische behandeling.
De moeder stelt ten slotte dat uit de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders, zodat ook daarin een grond is gelegen voor eenhoofdig gezag.
3.8.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder doet er alles aan om de vader uit het leven van [minderjarige] te bannen. Het is aan de moeder te wijten dat er al jaren geen structurele zorgregeling bestaat tussen de vader en [minderjarige] . Door de noodzakelijke handtekeningen en instemmingen blijft de vader op minimale wijze betrokken bij het leven van [minderjarige] en blijft hij ook op de hoogte van belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige] . De vader belemmert het gezag niet en zet overal zijn handtekening voor. De vader is goed bereikbaar. Dat het soms wat lang duurt voordat de toestemming wordt verleend, heeft te maken met praktische problemen.
De vader betwist dat de communicatieve problemen tussen partijen dermate ernstig zijn dat dit reden is voor een wijziging van het gezag. De communicatieproblemen schaden [minderjarige] niet en mede door de bemoeienis van de gezinsvoogd kan de communicatie tussen partijen nog verbeteren.
Het enkele feit dat er momenteel geen contact plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] is onvoldoende om het gezag te wijzigen. De vader heeft in het belang van [minderjarige] enige afstand genomen.
De vader verzoekt de moeder in de proceskosten te veroordelen, omdat de moeder al meerdere malen zonder aanleiding een procedure om tot wijziging van het gezag over [minderjarige] te komen is gestart.
3.9.
De GI heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard. De communicatie tussen partijen is slecht. De ondertoezichtstelling is erop gericht daarin verbetering te brengen. [minderjarige] heeft last van de moeizame samenwerking tussen zijn ouders. Deze gebrekkige samenwerking heeft erin geresulteerd dat een vakantie van [minderjarige] met de moeder een keer niet is doorgegaan en dat het enige tijd heeft geduurd voordat het traject bij het Levensatelier van de grond is gekomen.
In het belang van [minderjarige] dienen de ouders via een ouderschapsbemiddelingstraject hard aan het werk te gaan om hun onderlinge communicatie en samenwerking te verbeteren.
3.10.
De raad heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht. Er is geen reden om het gezamenlijk gezag te wijzigen. Partijen dienen te werken aan de problemen die er rijzen bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het
ouderlijk gezag over het kind zijn blijven uitoefenen.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.3.
Het hof stelt voorop dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
3.11.4.
Blijkens artikel 1:253n BW zal eerst beoordeeld moeten worden of voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Vervolgens dient de beoordeling plaats te vinden aan de hand van de hiervóór onder 3.11.2. onder a. en b. vermelde criteria.
3.11.5.
Het hof is van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar inleidend verzoek. Nu de doorgaans te verwachten normalisering van de verhouding tussen ex-partners na echtscheiding in het onderhavige geval is uitgebleven en [minderjarige] inmiddels onder toezicht is gesteld, is sprake is van een wijziging van omstandigheden in de hiervóór bedoelde zin.
3.11.6.
Voorts is het hof van oordeel dat er geen grond is het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Weliswaar is gebleken dat er sprake is van een situatie waarin [minderjarige] klem of verloren is geraakt tussen de ouders, maar het hof verwacht dat binnen afzienbare tijd in die klemsituatie verbetering zal komen. De ouders hebben immers ter zitting van het hof concrete afspraken met elkaar en de gezinsvoogd gemaakt om in het kader van de ondertoezichtstelling onder regie van de gezinsvoogd te gaan werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie en samenwerking. De eerste sessie zal plaatsvinden op 13 juni 2017. Het hof is voorts van oordeel dat niet is gebleken van een situatie waarin de vader de moeder ernstig belemmert in haar taak als verzorgende ouder. Evenmin is het hof gebleken dat de vader onbereikbaar is voor de moeder. De moeder heeft weliswaar een aantal incidenten genoemd waarbij zij is gehinderd in de uitoefening van haar gezag, maar het hof sluit niet uit dat hieraan praktische problemen en miscommunicatie, zoals de vader in de stukken en ter zitting heeft toegelicht, ten grondslag hebben gelegen. Alhoewel de ouders in het belang van [minderjarige] dergelijke incidenten dienen te voorkomen, acht het hof deze incidenten thans onvoldoende ernstig om als grond voor de beëindiging van het gezamenlijke gezag te dienen.
Het hof overweegt voorts dat het enkele feit dat er momenteel geen contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt onvoldoende reden oplevert om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen.
3.11.7.
Al het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat geen grond aanwezig is om het gezag over [minderjarige] te wijzigen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn. In hetgeen door de vader is aangevoerd, ziet het hof onvoldoende reden om de moeder in deze kosten te veroordelen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 juli 2016;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, P.M.M. Mostermans en
J.C.E. Ackermans - Wijn en is op 13 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.