Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2534699 \ CV EXPL 13-11925)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met productie 19 van [geïntimeerde] ;
- de akte van [appellante] ;
- de antwoordakte met productie 20 van [geïntimeerde] , bestaande uit drie periodieke evaluaties van ArboNed van respectievelijk 10 januari, 5 maart en 19 april 2012.
3. De beoordeling
(“Zover ik weet was daar op dat moment geen discussie over.”)en de (ongedateerde) verklaring van mevrouw Ria Thijssen ten aanzien van de arbeidsduurverkorting
(“Ik heb niet gemerkt dat Cecilia( [geïntimeerde] ; hof)
het er niet mee eens was.”)zijn naar het oordeel van het hof te weinig concreet om als bewijs te kunnen dienen dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] per 1 maart 2012 een dag minder zou gaan werken, temeer nu Hermans en Thijssen niet bij de gesprekken tussen [appellante] en [geïntimeerde] aanwezig zijn geweest en zij derhalve niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren over hetgeen tussen [appellante] en [geïntimeerde] is besproken en afgesproken. Daarbij komt dat de heer Huub Hermans en mevrouw Ria Thijssen, die beiden werkzaam zijn voor [appellante] , zich in zakelijk opzicht ten opzichte van [appellante] in een afhankelijke positie bevinden, waardoor hun verklaringen aan bewijskracht inboeten.