De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
Bij de overdracht van het dossier heeft JBRR de GI geïnformeerd waarom JBRR [minderjarige] niet bij de vader heeft willen plaatsen. In de beschikking van 17 juli 2015 is vastgesteld dat is getracht te onderzoeken of een plaatsing van [minderjarige] bij de vader mogelijk was. Dat onderzoek kon destijds niet worden uitgevoerd omdat met de vader geen constructieve samenwerking kon worden bereikt. Daarnaast heeft de vader toen forse bedreigingen en beschuldigingen geuit naar de hulpverlening en was hij niet bereid om mee te werken aan afspraken rondom [minderjarige] . In de beschikking van 8 juli 2016 is vastgesteld dat de opvoedsituatie bij de vader voor [minderjarige] onrustig was. Mevrouw [nieuwe partner van de vader] is inderdaad – zoals de vader stelt – nog belast met het gezag over haar dochter, maar zij heeft een zeer belast verleden. De GI verwijst ook naar het gezinsplan van 22 november 2016, waarin JBRR heeft opgesomd waarom de vader [minderjarige] niet kan bieden wat zij nodig heeft, onder meer (in aanvulling op het voorgaande) omdat de vader door zijn woede-uitbarstingen een onvoorspelbare opvoeder is, alsmede omdat [minderjarige] meer vraagt van haar opvoeder dan andere puberjongeren en er geen zicht is op de financiële situatie van de vader, terwijl daarover wel zorgen zijn.
Nu de vader een ambivalente houding toont door enerzijds de wens te uiten dat [minderjarige] in zijn gezin wordt geplaatst, maar anderzijds geen medewerking te willen geven aan de hulpverlening om zijn situatie en zijn capaciteiten als opvoeder te onderzoeken, heeft JBRR besloten dat de opvoedsituatie bij de vader voor [minderjarige] onvoldoende is, zodat plaatsing van [minderjarige] in het gezin van de vader uitgesloten is.
Sinds de overdracht door JBRR heeft de GI zelf ervaren dat het onderzoek naar de mogelijkheden van plaatsing bij de vader wederom niet heeft kunnen plaatsvinden door een gebrek aan medewerking aan de zijde van de vader.
De GI merkt verder op dat de zoons van de vader in het huidige gezin van de vader een andere opvoedsituatie hebben gekend en een andere ontwikkeling hebben doorgemaakt dan [minderjarige] heeft gedaan, zodat dit niet met elkaar kan worden vergeleken, zoals de vader doet in zijn beroepschrift.
[minderjarige] geeft duidelijk aan niet bij haar vader te willen wonen. Telefoongesprekken van haar met de vader verlopen vaak niet goed. De veranderingen in het gedrag van [minderjarige] plaatst de GI in de context van het contact met de vader.
In het pleeggezin komt [minderjarige] tot rust. [minderjarige] heeft vriendinnen en op school heeft zij het naar haar zin. De pleegouders helpen [minderjarige] bij het aanbrengen van structuur en het nakomen van afspraken. De pleegvader heeft inderdaad aangegeven niet precies te weten wat [minderjarige] nodig heeft. Het incident waarbij [minderjarige] jegens de pleegouders niet de waarheid heeft gesproken over haar logeeradres in [plaats] , is anders verlopen dan de vader doet voorkomen. In ieder geval zijn naar aanleiding van dit incident met [minderjarige] duidelijke afspraken gemaakt, welke zij nakomt. De pleegouders zien kleine verbeteringen in het gedrag van [minderjarige] . Zij toont aan dat zij kan reflecteren op haar gedrag.
Sinds november 2016 heeft [minderjarige] een coach op school waarmee zij één keer per week een afspraak heeft. Deze begeleiding is gericht op de zaken rondom school en op haar welbevinden. De coach heeft aangegeven dat [minderjarige] in de afgelopen periode ‘minder verwijderd is’ dan de periode daarvoor en dat zij zich minder brutaal gedraagt. Gezien het belaste verleden van [minderjarige] zou het volgens de school goed zijn om psychologische hulp in te zetten.
De GI ziet de huidige situatie graag gehandhaafd. In oktober/november 2017 zal een evaluatie plaatsvinden. Er zijn dan twee opties, namelijk dat het perspectief in het huidige pleeggezin, dan wel dat het perspectief bij de moeder ligt. Indien de conclusie is dat het perspectief in het pleeggezin ligt, zal een gezagsbeëindigende maatregel worden verzocht, ingeval het perspectief bij de moeder ligt, zal aan een terugplaatsing bij de moeder worden gewerkt. In beide situaties kan [minderjarige] het onderwijs blijven volgen dat zij alsdan volgt.