In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingeleid door de Société tegen VCS B.V. De Société verzocht om verwijzing van de hoofdzaak naar een ander gerechtshof op grond van artikel 62b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, omdat de echtgenote van een senior raadsheer bij het hof betrokken was bij VCS. De Société stelde dat er een schijn van belangenverstrengeling bestond en dat het verzoek ook in het kader van het Europese recht, met betrekking tot het 'fair trial principle', moest worden bekeken.
VCS B.V. voerde echter aan dat er geen sprake was van belangenverstrengeling of vooringenomenheid en dat het verzoek van de Société voortkwam uit subjectieve vrees voor een niet-onpartijdige behandeling. Het hof overwoog dat artikel 62b RO de mogelijkheid biedt om een zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof, maar dat in deze situatie geen betrokkenheid van de raadsheer bij de zaak was aangetoond. De echtgenoot van de raadsheer was sinds 1 januari 2012 geen aandeelhouder meer van VCS en was niet betrokken bij de procedure.
Het hof concludeerde dat er geen reden was om de hoofdzaak naar een ander gerechtshof te verwijzen en wees het verzoek van de Société af. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 15 februari 2017 voor memorie van antwoord aan de zijde van VCS.