ECLI:NL:GHSHE:2017:325

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
200.198.554_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incassobureau en woningstichting met betrekking tot rente en schadevergoeding

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2017, gaat het om een hoger beroep van een sociale woningcorporatie tegen een incassobureau. De woningcorporatie, appellante, heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde, een vennootschap die zich bezighoudt met debiteurenbeheer en incasso. De kern van het geschil betreft de vraag of het incassobureau rente over huurvorderingen, die het in opdracht van de woningcorporatie heeft geïncasseerd, ten onrechte heeft behouden. De woningcorporatie stelt dat zij onverschuldigd rente heeft betaald en vordert terugbetaling van een bedrag van € 72.775,66, alsook schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkomingen van het incassobureau.

De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerste aanleg de vorderingen van de woningcorporatie afgewezen, omdat deze onvoldoende had gemotiveerd dat er geen afspraak bestond die het incassobureau het recht gaf om de rente te behouden. Het hof oordeelt dat de vordering in het incident, waarin de woningcorporatie inzage in bepaalde stukken vordert, niet voldoet aan de eisen van artikel 843a Rv, omdat de gevraagde stukken onvoldoende bepaald zijn. Het hof wijst de vordering in het incident af en veroordeelt de woningcorporatie in de proceskosten.

De zaak wordt verwezen naar de rol voor beraad in de hoofdzaak, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.198.554/01
arrest van 31 januari 2017
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv tussen
Stichting [stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. M. Franke te Eindhoven,
tegen
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. E.A.L. van Emden te 's-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 juni 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 23 maart 2016, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen appellante – [appellante] – als eiseres en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/293819 / HA ZA 15-360)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens akte wijziging van eis, tevens memorie in het incident, van [appellante] ;
  • de antwoordmemorie in het incident, tevens memorie van antwoord in de hoofdzaak, van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[appellante] is een sociale woningcorporatie. [geïntimeerde] houdt zich bedrijfsmatig bezig met (onder meer) debiteurenbeheer en incasso's. (De rechtsvoorganger van) [geïntimeerde] heeft vanaf de jaren 1980 tot medio 2012 in opdracht van (de rechtsvoorganger van) [appellante] werkzaamheden verricht bestaande uit het incasseren van achterstallige huurpenningen van de huurders van [appellante] en het daartoe voeren van gerechtelijke procedures.
3.2.
In de hoofdzaak vordert [appellante] , na wijziging van eis bij memorie van grieven:
a. voor recht te verklaren dat [appellante] ter zake van rente in de jaren 2010, 2011 en 2012 (januari en februari) onverschuldigd heeft betaald, althans dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt;
b. veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van € 72.775,66, althans van een in goede justitie te betalen bedrag, ter zake van die rente, te vermeerderen met wettelijke rente;
c. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens [appellante] ;
d. veroordeling van [appellante] tot vergoeding van de schade die het gevolg is van die toerekenbare tekortkoming, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3.
[appellante] heeft aan haar vorderingen in de hoofdzaak ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. [appellante] voert daartoe aan, kort gezegd, dat haar gebleken is dat [geïntimeerde] rente over huurvorderingen in genoemde jaren ten onrechte niet aan haar heeft afgedragen (de vorderingen a en b) en dat [geïntimeerde] veel van de aan haar in behandeling gegeven dossiers niet adequaat en onvoldoende voortvarend heeft afgewikkeld als gevolg waarvan [appellante] schade heeft geleden (de vorderingen b en c).
3.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen. Volgens de rechtbank heeft [appellante] onvoldoende gemotiveerd betwist dat er een (oude) afspraak bestond op grond waarvan [geïntimeerde] geïncasseerde rente mocht behouden als vergoeding voor diverse niet aan [appellante] afzonderlijk in rekening gebrachte werkzaamheden. De rechtbank is voorts tot het oordeel gekomen dat [geïntimeerde] haar aansprakelijkheid in de door haar gehanteerde algemene voorwaarden heeft uitgesloten en dat van opzet en/of grove schuld, in welk geval een dergelijke uitsluiting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, niet is gebleken.
3.5.
[appellante] vordert in het incident afgifte dan wel inzage in stukken die relevant zijn voor de vaststelling van (a) de door [geïntimeerde] in de jaren 2010, 2011 en (deels) 2012 verrekende rente, (b) het aan [appellante] toekomende bedrag dat [geïntimeerde] thans nog aan rente onder zich houdt, (c) de hoeveelheid door [geïntimeerde] ten behoeve van [appellante] in genoemde periode gevoerde procedures op tegenspraak en de daarmee gemoeide kosten en (d) de kosten die [appellante] ten aanzien van procedures op tegenspraak op de huurders van [appellante] heeft verhaald. Volgens [appellante] kan een en ander blijken uit door [geïntimeerde] zelf opgestelde overzichten, aan huurders verzonden nota's, bankafschriften waaruit de door huurders betaalde rente blijkt, overzichten met betrekking tot in- en uitgaande gelden en procesdossiers. Kortom, aldus [appellante] (punt 146 van haar memorie): bescheiden betreffende de administratieve en financiële verwerking van de rechtsverhouding tussen [appellante] en [geïntimeerde] .
Ter onderbouwing van haar vordering in het incident voert [appellante] aan dat [geïntimeerde] tot op heden geen inzage heeft gegeven in de rentebedragen over genoemde jaren die [geïntimeerde] - volgens [appellante] ten onrechte - heeft behouden. Indien en voor zover, ondanks de betwisting door [appellante] , zou worden geoordeeld dat [geïntimeerde] die bedragen op grond van een afspraak mag behouden ter verrekening met door [geïntimeerde] gemaakte juridische kosten, heeft [appellante] , zo voert zij aan, er belang bij om inzicht te krijgen in de omvang van die kosten. In dat geval staan die kosten immers geenszins in verhouding tot het bedrag aan door [appellante] niet afgedragen rente, zodat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling, aldus [appellante] .
3.6.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering in het incident, waarop in het hiernavolgende (voor zover nodig) zal worden ingegaan.
3.7.
Voor zover [appellante] haar vordering in het incident zegt te baseren op de artikelen 22 en/of 162 Rv miskent [appellante] dat deze artikelen de rechter een discretionaire bevoegdheid toekennen maar [appellante] geen (vorderings)recht geven. Voor zover [appellante] haar vordering in het incident zegt te baseren op artikel 223 Rv miskent [appellante] dat een in dit artikel bedoelde provisionele voorziening een (orde)maatregel moet inhouden voor de duur van het hoofdgeding. De in het incident gevorderde beslissing is echter in feite een beslissing in het kader van de instructie van de zaak, meer in het bijzonder: een beslissing zoals bedoeld in artikel 843a Rv.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een 'fishing expedition' te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.8.
Naar het oordeel van het hof voldoet de vordering in het incident niet aan het vereiste dat de verlangde stukken voldoende bepaalbaar moeten zijn. [appellante] vraagt geen inzage in of afschrift van specifiek aangeduide stukken, maar (kortom) van bescheiden betreffende de administratieve en financiële verwerking van de rechtsverhouding tussen [appellante] en [geïntimeerde] , indien en voor zover daaruit, zo begrijpt het hof, het bedrag aan door [geïntimeerde] niet afgedragen rente en de kosten van gevoerde procedures kunnen blijken. Het hof acht van belang dat het [geïntimeerde] , zoals deze ten verwere heeft aangevoerd, onduidelijk is op welke aan huurders verzonden nota's [appellante] doelt, wat er is bedoeld met 'overzichten met betrekking tot in- en uitgaande gelden' en of [appellante] inzage wenst in procesdossiers op tegenspraak of in alle procesdossiers. [geïntimeerde] heeft ook aangevoerd dat het opzoeken en opvragen van alle door [appellante] gewenste gegevens lange tijd zal vergen en dat daarmee hoge kosten zullen zijn gemoeid.
Al met al maakt [appellante] onvoldoende duidelijk om welke bescheiden of gegevens het precies zou gaan en is de vordering in het incident van [appellante] naar het oordeel van het hof niet in overeenstemming met het doel en de strekking van artikel 843a Rv, namelijk het bieden van de mogelijkheid om kennis te nemen van een schriftelijk bewijsmiddel dat een partij wel bekend is maar niet in haar bezit is.
3.9.
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering in het incident afwijzen. Dat laat echter onverlet dat het hof in de hoofdzaak, indien dat voor een goede beoordeling van het geschil nodig zal blijken te zijn, een partij op de voet van artikel 22 Rv en/of 162 Rv ambtshalve bevel kan doen informatie te verstrekken.
3.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
3.11.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor beraad (artikel 2.19 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven). Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 14 februari 2017 voor beraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2017.
griffier rolraadsheer