In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2017, gaat het om een hoger beroep van een sociale woningcorporatie tegen een incassobureau. De woningcorporatie, appellante, heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde, een vennootschap die zich bezighoudt met debiteurenbeheer en incasso. De kern van het geschil betreft de vraag of het incassobureau rente over huurvorderingen, die het in opdracht van de woningcorporatie heeft geïncasseerd, ten onrechte heeft behouden. De woningcorporatie stelt dat zij onverschuldigd rente heeft betaald en vordert terugbetaling van een bedrag van € 72.775,66, alsook schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkomingen van het incassobureau.
De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerste aanleg de vorderingen van de woningcorporatie afgewezen, omdat deze onvoldoende had gemotiveerd dat er geen afspraak bestond die het incassobureau het recht gaf om de rente te behouden. Het hof oordeelt dat de vordering in het incident, waarin de woningcorporatie inzage in bepaalde stukken vordert, niet voldoet aan de eisen van artikel 843a Rv, omdat de gevraagde stukken onvoldoende bepaald zijn. Het hof wijst de vordering in het incident af en veroordeelt de woningcorporatie in de proceskosten.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor beraad in de hoofdzaak, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2017.