3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] en [geïntimeerde] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie zijn twee kinderen geboren: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004, en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005.
[appellant] is van 14 maart 2005 tot 30 juni 2007 werkzaam geweest in Duitsland. [appellant] heeft op grond daarvan in Duitsland over die periode een aanspraak gekregen op Duits “Kindergeld”. In deze periode heeft [appellant] als kostwinner de kosten van levensonderhoud van het gezin gedragen en had [geïntimeerde] geen eigen inkomsten.
De affectieve relatie tussen partijen is beëindigd. In verband daarmee is de gemeenschappelijke huishouding van partijen per 1 juli 2007 verbroken. Vanaf die datum heeft [geïntimeerde] de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen gedragen, onder meer uit door haar ontvangen kinderbijslag.
Bij beslissing van 2 oktober 2007 heeft de Familienkasse te Aken (Duitsland) bepaald dat ter zake Kindergeld over de periode van juli 2005 tot maart 2007 € 5.821,02 aan [appellant] moet worden uitgekeerd.
[geïntimeerde] heeft op 10 april 2008 bij de toenmalige rechtbank Maastricht een verzoek ingediend tot veroordeling van [appellant] tot betaling van kinderalimentatie ad € 100,-- per kind per maand over de periode van 14 maart 2005 tot 30 juni 2007, te vermeerderen met het bedrag van € 5.821,02 dat de Familienkasse ter zake Kindergeld aan [appellant] heeft uitbetaald.
Bij beschikking van 3 maart 2009 heeft de rechtbank het verzoek van [geïntimeerde] afgewezen. Als motivering voor deze afwijzing is in de beschikking onder meer het volgende overwogen:
“De vrouw heeft erkend dat partijen in ieder geval tot 1 juli 2007 een gemeenschappelijke huishouding met elkaar hebben gevoerd. Zij betwist dat er ook na 1 juli 2007 nog sprake is geweest van een gemeenschappelijke huishouding. Zij heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vaststaat dat partijen gedurende de periode waarvoor de vrouw thans een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen verzoekt, een gemeenschappelijke huishouding met elkaar hebben gevoerd. Er dient dan ook van uitgegaan te worden dat het inkomen dat partijen in die periode ter beschikking hebben gehad, is besteed aan de kosten van de huishouding. Tot die kosten van de huishouding behoren uiteraard ook de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Er zijn dan ook geen termen om de man, voor wat betreft de periode waarin zij met elkaar een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd, te veroordelen tot betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen.
De vrouw heeft een brief overgelegd van de Familienkasse te Aachen van 2 oktober 2007, waaruit blijkt dat de man ter zake Kindergeld over de periode van april 2005 tot november 2005 ten behoeve van [minderjarige 1] en over de periode van december 2005 tot juni 2007 ten behoeve van [minderjarige 2] in totaal een nabetaling zal ontvangen ter hoogte van genoemd bedrag van € 5.821,02.
Het Duitse Kindergeld is ingevolge het Duits recht een doeluitkering die aangewend dient te worden ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van het kind waarvoor deze bijdrage wordt uitgekeerd.
De rechtbank is uit de stukken gebleken dat de vrouw sedert 1 juni 2007 met de kinderen ingeschreven staat op het adres (…).
Partijen hebben, zoals de man onweersproken heeft gesteld, met elkaar een gemeenschappelijke huishouding gevoerd op het adres (…). De man woont daar nog steeds.
Nu de man geen nader bewijs heeft aangeboden van zijn stelling dat partijen ook na 1 juli 2007 onverkort een gemeenschappelijke huishouding met elkaar hebben gevoerd, dient er van uit te worden gegaan dat partijen geen gemeenschappelijke huishouding meer voerden op het tijdstip dat het Duitse Kindergeld ten belope van € 5.821,02 aan de man is uitgekeerd.
De vrouw stelt dat de man dat bedrag niet aan haar heeft doorbetaald. Nu het verweer van de man dat partijen nog steeds een gemeenschappelijke huishouding met elkaar voerden op het tijdstip dat hij voormeld bedrag aan Kindergeld ontving, niet opgaat, kan de stelling van de man dat voormeld bedrag geacht moet worden ten behoeve van de kinderen te zijn besteed, evenmin overeind blijven. Nu de man voor het overige op dit punt geen verweer heeft gevoerd, staat daarmee rechtens vast dat de vrouw jegens de man aanspraak kan doen gelden op betaling van het bedrag aan Kindergeld van € 5.821,02.
Deze vordering van de vrouw op de man is evenwel niet aan te merken als een vordering die strekt tot nakoming van de onderhoudsverplichting, welke voortvloeit uit Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De verplichting van de man om het aan hem uitbetaalde Kindergeld als doeluitkering (door) te betalen aan de vrouw is immers gegeven, ongeacht de behoefte van de kinderen en ongeacht de draagkracht van de man.
Aldus is de verplichting van de man in wezen niets anders dan een verbintenis tot betaling van een geldsom, waartegenover het vorderingsrecht van de vrouw staat. Rijst in dat kader tussen partijen een verschil van, mening, dan dient het geschil dat zij daarover hebben niet bij verzoekschrift, maar bij dagvaarding aanhangig te worden gemaakt.
De vrouw heeft ter zitting verklaard na rijp beraad ervoor te hebben gekozen de procedure met een verzoekschrift in te leiden. Nu aldus niet kan worden volgehouden dat de vrouw per vergissing voor een verkeerd procesinleidend stuk heeft gekozen, ziet de rechtbank geen aanleiding toepassing te geven aan de wisselbepaling van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Al het vorenstaande brengt met zich mee dat het verzoek van de vrouw afgewezen dient te worden.
De proceskosten zal de rechtbank compenseren op de hierna te vermelden wijze, nu partijen een op het huwelijk gelijkende relatie met elkaar hebben gehad.”
Tegen de beschikking van 3 maart 2009 is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze kracht van gewijsde heeft gekregen.
3.2.1.De beroepen vonnissen van 9 juli 2014 en 12 augustus 2015 zijn gewezen in een verzetprocedure. In de aan die procedure voorafgaande verstekprocedure vorderde [geïntimeerde] veroordeling van [appellant] tot betaling van het bedrag van € 5.821,02, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 oktober 2007 en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft het Kindergeld, dat door hem is ontvangen nadat de gemeenschappelijke huishouding tussen partijen was verbroken, niet ten behoeve van de kinderen van partijen besteed. [appellant] moet het bedrag aan Kindergeld daarom aan [geïntimeerde] betalen, zoals door de rechtbank is geoordeeld in de beschikking van 3 maart 2009.
3.2.3.Bij onder zaaknummer 161176 en rolnummer HA ZA 11-422 gewezen verstekvonnis van 8 juni 2011 heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 5.821,02 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 maart 2008, en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.1.Bij dagvaarding van 28 maart 2013 heeft [appellant] verzet ingesteld tegen het vonnis van 8 juni 2011. [appellant] heeft tevens een eis in reconventie ingesteld. Bij gelegenheid van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen hebben de partijen een regeling getroffen over het in reconventie gevorderde. De eis in reconventie speelt in hoger beroep geen rol.
3.3.2.In het tussenvonnis van 9 juli 2014 heeft de rechtbank:
geoordeeld dat [appellant] het verzet heeft ingesteld binnen de verzettermijn, zodat [appellant] ontvankelijk is in zijn verzet;
[appellant] toegelaten te bewijzen dat hij een bedrag van € 5.800,-- aan [geïntimeerde] heeft betaald als een aan [geïntimeerde] toekomend bedrag ten titel van Kindergeld.
3.3.3.In het eindvonnis van 12 augustus 2015 heeft de rechtbank:
het verweer van [appellant] dat hij gedurende het tijdvak waarover het Duitse Kindergeld is uitbetaald, kostwinner was en gedurende deze periode alle kosten van het gezin en de kinderen voor zijn rekening heeft genomen zonder dat [geïntimeerde] op enige wijze financieel heeft bijgedragen in die kosten, zodat zij geen aanspraak kan maken op het Duitse Kindergeld, verworpen;
[appellant] niet geslaagd geacht in de bij het tussenvonnis opgedragen bewijslevering.
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde verzet ongegrond verklaard en [appellant] in de kosten van de verzetprocedure veroordeeld.