ECLI:NL:GHSHE:2017:317

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
200.172.307_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Redelijk werkgeverschap en vergoeding schoolgelden in arbeidsrelatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een appellant en de Stichting Europees Instituut voor Bestuurskunde (EIPA) over de vergoeding van schoolgelden voor de kinderen van de appellant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.H.G. Theunissen, had in eerste aanleg een vonnis gekregen van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, dat hij in hoger beroep aanvecht. De kern van het geschil betreft de vraag of EIPA, als werkgever, gehouden is om schoolgelden te vergoeden voor het voortgezet onderwijs van de kinderen van de appellant, nadat eerder afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van schoolkosten.

Het hof heeft in zijn tussenarrest van 6 september 2016 vastgesteld dat partijen bij het maken van afspraken over schoolkosten niet hebben gedacht aan de kosten voor voortgezet onderwijs. Het hof oordeelt dat EIPA, door de vergoeding van schoolgelden volledig te staken op het moment dat de kosten oplopen door de keuze voor een internationale school, handelt in strijd met het goed werkgeverschap. Het hof concludeert dat de appellant recht heeft op een vergoeding van € 8.000 voor schoolgelden voor het schooljaar 2014/2015 en dat EIPA verplicht is om de schoolgelden voor de kinderen van de appellant te blijven vergoeden zolang zij voortgezet onderwijs volgen aan een Nederlandse school voor tweetalig middelbaar onderwijs.

De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en compenseert de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum waarop de appellant zijn memorie van grieven heeft ingediend, en heeft EIPA veroordeeld tot terugbetaling van eerder betaalde proceskosten door de appellant. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers ten aanzien van hun werknemers en de afspraken die zij maken over arbeidsvoorwaarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.172.307/01
arrest van 31 januari 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant, verder te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen te Leusden,
tegen
Stichting Europees Instituut voor Bestuurskunde,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde, verder te noemen: EIPA,
advocaat: mr. R.F.H. Mertens te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 6 september 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer 3297729 CV EXPL 14-8613 gewezen vonnis van 25 maart 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 6 september 2016;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 6 december 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof overwogen dat beide partijen bij het maken van een afspraak over de schoolkosten van de kinderen van [appellant] niet hebben gedacht aan (en dus niet hebben gesproken over) de kosten voor voortgezet onderwijs. Voorts heeft het hof overwogen dat de afspraak over de vergoeding van schoolkosten niet op zichzelf staat, maar onderdeel uitmaakt van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Wanneer binnen het verband van de arbeidsovereenkomst een geschil ontstaat over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden, dient bij het zoeken naar een oplossing voor dat geschil in acht te worden genomen dat partijen zich over en weer jegens elkaar hebben te gedragen als een goed werknemer en goed werkgever. Ten slotte heeft het hof geconstateerd dat EIPA aan [appellant] een voorstel heeft gedaan waaruit volgt – en [appellant] ook heeft mogen begrijpen - dat zij bereid is om tot op zekere hoogte de schoolkosten (ook die van de middelbare school) te blijven vergoeden.
6.2.
Bij gelegenheid van de gehouden comparitie zijn partijen er niet in geslaagd om overeenstemming te bereiken over een vergoeding voor de schoolkosten ten behoeve van het middelbaar onderwijs voor [dochter] en [zoon] . Het hof is van oordeel dat EIPA, wanneer zij als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden gedurende de schooljaren 2008/2009 tot en met 2013/2014 bijdragen in de schoolgelden heeft voldaan, handelt in strijd met het goed werkgeverschap door de vergoeding van schoolgelden volledig te staken op het moment waarop de kosten sterk oplopen door plaatsing van één van de kinderen op een internationale school voor middelbaar onderwijs. Kennelijk was ook EIPA van mening dat het volledig staken van de vergoeding niet redelijk was, gelet op het voorstel aan [appellant] bij brief van 31 januari 2014 om deze kosten tot een maximum van € 8.000,= per jaar te blijven vergoeden. Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat de keuze voor een bepaalde vorm van middelbaar onderwijs een keuze is die de ouders van de kinderen maken, waarbij van [appellant] als goed werknemer mag worden verwacht dat hij in overleg treedt met EIPA over de financiële consequenties van een bepaalde keuze. Wanneer die keuze met zich brengt dat de kosten voor het onderwijs sterk oplopen, terwijl deugdelijke alternatieven voorhanden zijn die voor EIPA minder kosten met zich meebrengen, mag hij niet zonder meer verwachten dat EIPA de volledige schoolgelden blijft vergoeden.
6.3.
Hetgeen in het tussenarrest en hiervoor is overwogen brengt met zich dat in elk geval grief 6 slaagt: [appellant] mocht er inderdaad op vertrouwen dat EIPA de vergoeding van schoolgelden na het doorlopen van de basisschool niet volledig zou staken. Dat betekent dat het vonnis, waarvan beroep, niet in stand kan blijven. De door [appellant] in het petitum van de memorie van grieven gevorderde verklaring voor recht is echter, gelet op de specifieke formulering daarvan, niet toewijsbaar, omdat die ervan uitgaat dat EIPA het volledige schoolgeld zou moeten voldoen, omdat dat bij aanvang van de arbeidsovereenkomst zou zijn overeengekomen. In het tussenarrest is al beslist dat dat laatste niet het geval is.
6.4.
[appellant] vordert behalve een verklaring voor recht ook de betaling van nog onbetaald gebleven bijdragen in de schoolkosten. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [appellant] inderdaad ook na het afsluiten van de basisschool nog aanspraak kan maken op een vergoeding voor schoolgelden. De vraag is dan tot welk bedrag die aanspraak bestaat. Bij de beantwoording van deze vraag neemt het hof het aanbod van EIPA van 31 januari 2014 als uitgangspunt. Dat aanbod berust op de kennelijk gegroeide praktijk, volgens welke EIPA vanaf het schooljaar 2010/2011 ongeveer een bedrag van € 8.000,= per jaar aan kosten vergoedde. Voor het schooljaar 2013/2014 heeft EIPA € 8.050,= betaald aan schoolgeld voor [dochter] . Het aanbod van EIPA bij brief van 21 januari 2014 sluit aan op de gegroeide praktijk en komt het hof niet onredelijk voor. Daarbij neemt het hof in zijn oordeel mee dat geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken op grond waarvan de kinderen van [appellant] geen ander middelbaar onderwijs zouden kunnen volgen dan aan een relatief dure internationale school. Uitgaande van de redelijkheid van het aanbod van EIPA om € 8.000,= per jaar te vergoeden, is met de betaling van € 8.050,= de aanspraak van [appellant] voor het schooljaar 2013/2014 voldaan.
6.5.
Blijkens niet weersproken stellingname bij memorie van grieven heeft [appellant] voor het schooljaar 2014/2015 een bedrag van € 15.370,= betaald aan schoolgelden voor [dochter] en [zoon] . Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof een deelvergoeding van deze kosten ter grootte van € 8.000,= toewijsbaar acht.
Tegen de hierover gevorderde wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze is toewijsbaar vanaf de dag waarop EIPA in verzuim is geraakt. [appellant] heeft bij de onderbouwing van de wijziging van eis in hoger beroep niets aangevoerd met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente. Meer in het bijzonder is niets gesteld ten aanzien van het moment waarop EIPA in verzuim is geraakt met betrekking tot de betaling van het toewijsbaar geoordeeld bedrag. Dat dat al op de dag van betaling door [appellant] is geweest, kan het hof zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet vaststellen. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de dag waarop de memorie van grieven is genomen, 6 oktober 2015.
6.6.
Bij gelegenheid van de gehouden comparitie heeft [appellant] verklaard dat de kinderen vanaf het schooljaar 2015/2016 Nederlands middelbaar (tweetalig) onderwijs volgen en dat het schoolgeld ten bate van deze opleiding € 500,= per kind per jaar bedraagt. Gelet op de vaststelling dat partijen in het verleden zijn overeengekomen dat EIPA de “tuition fees” ten bate van de kinderen zou voldoen, wat het hof leest als “het te betalen schoolgeld”, en de omvang van deze gelden, zoals nu door [appellant] verschuldigd, het eerder door EIPA gedane aanbod niet overtreffen, komt het hof tot het oordeel dat [appellant] van EIPA als redelijk werkgever mag verlangen dat hij deze kosten (schoolgeld voor Nederlands middelbaar tweetalig onderwijs) blijft vergoeden.
6.7.1
Ter zitting heeft [appellant] voorts nog aangevoerd dat hij voor de beide kinderen tezamen ook nog een bedrag van ongeveer € 200,= per maand betaalt wegens noodzakelijke bijlessen en onderwijsbegeleiding. Dienaangaande heeft EIPA bij gelegenheid van de gehouden comparitie aangevoerd dat over dergelijke kosten nooit een afspraak is gemaakt.
6.7.2.
Het hof merkt op dit punt op dat het aanbod van EIPA in december 2008 zag op “tuition fees” (schoolgelden) en niet op bijkomende kosten als bijlessen, examentraining, huiswerkbegeleiding of andere onderwijsbegeleiding. Op dergelijke kosten heeft [appellant] nimmer aanspraak kunnen maken. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om EIPA nu gehouden te achten tot het vergoeden van (een deel van) die kosten.
6.8.
Ten aanzien van de proceskosten is het hof van oordeel dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep [appellant] op het principiële punt van de verschuldigdheid van een vergoeding voor schoolgelden in het gelijk is gesteld, zij het niet verder dan tot hetgeen EIPA hem voorafgaand aan de gevoerde procedure had aangeboden en op welk aanbod het hof zijn beslissing baseert. In dat opzicht is EIPA dus in het gelijk gesteld ten aanzien van haar standpunt dat [appellant] ten onrechte meer heeft gevorderd dan waar hij op grond van haar toezeggingen aanspraak op kon maken. Het hof vindt hierin aanleiding om te oordelen dat partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld en zal om die reden de kosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, compenseren. Voor zover [appellant] ter uitvoering van het vonnis in eerste aanleg proceskosten aan EIPA heeft vergoed, komt zijn vordering tot restitutie van die kosten voor toewijzing in aanmerking.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt EIPA met ingang van het schooljaar 2015/2016 het schoolgeld voor de beide kinderen van [appellant] , [dochter] en [zoon] , te betalen zolang deze voortgezet onderwijs volgen aan een Nederlandse school voor tweetalig middelbaar onderwijs;
veroordeelt EIPA om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 8.000,= (zegge: achtduizend euro) ter zake de bijdrage aan de door [appellant] ten behoeve van [dochter] en [zoon] betaalde schoolgelden en inschrijfgelden voor het schooljaar 2014/2015, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 oktober 2015 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt EIPA om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan EIPA heeft betaald aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep des dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2017.
griffier rolraadsheer