Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
wonende te [woonplaats] ,
[appellante],
5 Het tussenarrest van 29 september 2015
6 Het verdere verloop van de procedure
7.De gronden van het hoger beroep
8.De beoordeling
De grondslag van deze vorderingen is de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst van opdracht tot het verrichten van werkzaamheden voor de onderneming van [appellanten] in het kader van de franchise-organisatie.
De grondslag van deze vorderingen is de stelling van [appellanten] dat [geïntimeerde] tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en onrechtmatig heeft gehandeld. [geïntimeerde] heeft, met betrekking tot de exploitatieprognose en de investeringsprognose van 12 april 2007, de investeringsbegroting van 13 juli 2012 en de naleving van haar zorgplicht in de periode vanaf 2007 tot en met 2013, niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant mag worden verwacht, aldus [appellanten] .
Ten overvloede overweegt het hof dat [appellanten] , zoals [geïntimeerde] terecht aanvoert, te laat hebben gereclameerd over de bestreden facturen (memorie van antwoord, 20, 95). Uit artikel L van de algemene voorwaarden, voor de ontvangst waarvan [appellanten] hebben getekend, volgt dat binnen 30 dagen na ontvangst van de factuur of ontdekking van de fout moet worden gereclameerd. Het gaat in dit geding om gestelde fouten die direct blijken uit de facturen. [geïntimeerde] voert onweersproken aan dat pas enkele maanden zoniet enkele jaren later is geklaagd. Dat is te laat. Ook dit staat eraan in de weg dat het verweer van [appellanten] wordt gehonoreerd. Het beroep van [appellanten] op artikel 6:236 g BW, indien dit beroep al niet tardief zou zijn gedaan, faalt omdat niet aan de hand van concrete feiten is toegelicht dat en waarom de termijn van 30 dagen in dit geval te kort zou zijn, zodat gelet op de toelichting door [geïntimeerde] het wettelijke vermoeden in dit geval is ontzenuwd.