ECLI:NL:GHSHE:2017:3147

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
200.181.800_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over een auto tussen stiefvader en stiefzoon

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een auto tussen een stiefvader en zijn stiefzoon. De appellant, de stiefzoon, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter waarin werd geoordeeld dat de stiefvader eigenaar is van de auto. De stiefvader had in eerste aanleg gevorderd dat de stiefzoon de auto aan hem zou afgeven, wat door de kantonrechter werd toegewezen. De stiefzoon betwistte de eigendom van de stiefvader en stelde dat hij zelf de eigenaar was van de auto. Het hof heeft de feiten van de zaak in detail onderzocht, waaronder de aankoop van de auto, de betaling van de verzekeringspremies en de motorrijtuigenbelasting, en de relatie tussen de partijen. Het hof concludeert dat de stiefvader niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn eigendom van de auto te onderbouwen. De grieven van de stiefzoon slagen, en het hof vernietigt het eerdere vonnis. De stiefvader wordt veroordeeld om de auto terug te geven aan de stiefzoon, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familieband tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer 200.181.800/01
arrest van 11 juli 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks te Kerkrade,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.E.V. Boersma te Maastricht Airport, gemeente Beek,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest in het incident ex art. 351 Rv van 9 februari 2016 in het hoger beroep van het vonnis in kort geding van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 4 november 2015, gewezen tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

5 Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 4464079 \ CV EXPL 15-9330)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het aanvullend vonnis als bedoeld in art. 32 Rv van 9 december 2015.

6 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- voornoemd tussenarrest van 9 februari 2016, waarin is beslist op het incident en de zaak is verwezen naar de rol van 22 maart 2016 voor arrest.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

7.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

8.De beoordeling

8.1.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 4 november 2015 niet in een zelfstandige rechtsoverweging vastgesteld van welke feiten in het vonnis is uitgegaan. Het hof zal daarom allereerst een overzicht geven van de feiten waarvan voorshands, gelet op het over en weer door partijen aangevoerde, in dit hoger beroep zal worden uitgegaan.
a. [geïntimeerde] is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met [voormalig echtgenote van geintimeerde] en hij is de stiefvader van [appellant] . [appellant] is de zoon van [voormalig echtgenote van geintimeerde] . [geïntimeerde] heeft in juli 2015 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.
b. De als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde koopovereenkomst houdt in, voor zover van belang, dat Smudde aan [voormalig echtgenote van geintimeerde] heeft verkocht een auto gekentekend [kenteken 1] .
c. In april 2014 (nr. 16 conclusie van antwoord en nr. 13 memorie van antwoord) is de bij [appellant] in gebruik zijnde auto met kenteken [kenteken 1] (nr. 38 memorie van antwoord) gestolen. De auto was tegen diefstal verzekerd en de schadepenningen ad € 29.045,- zijn door de verzekeringsmaatschappij gestort op een ING-rekening ten name van [geïntimeerde] (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg).
d. Na de diefstal van de auto met kenteken [kenteken 1] is in mei 2014 een andere auto gekocht en wel een BMW met het kenteken [kenteken 2] (hierna de auto). De auto is vanaf de aflevering door de verkoper [Auto's] Auto’s gebruikt door [appellant] en niet door [geïntimeerde] (nr. 38 memorie van antwoord). De factuur van de auto ad € 21.250,- staat op naam van [geïntimeerde] en is gedateerd 23 mei 2014 (productie 4 dagvaarding in eerste aanleg). Uit die factuur en uit de bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde productie 5, afschriften van de hiervoor genoemde ING-rekening ten name van [geïntimeerde] , blijkt dat de auto in twee termijnen is betaald met gelden afkomstig van de hiervoor genoemde ING-rekening ten name van [geïntimeerde] .
e. Het door [appellant] als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde stuk vermeldt, voor zover hier van belang:

[plaats] , 18 augustus ‘15
De BMW 645 CI met kenteken [kenteken 2] is gekocht op 23-05-2014 voor [appellant] .
[Auto's] Auto’s (…)
Op dit stuk staat een stempel van [Auto's] Auto’s en twee voor het hof onleesbare handtekeningen.
f. Op de door [geïntimeerde] bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde productie 6, een kopie, is vermeld, voor zover van belang:

Kentekenbewijs
[kenteken 2]
(…)
23-05-2014 datum tenaamstelling
[achternaam van geintimeerde]
[voorletters van geintimeerde]
[adres]
[postcode] [woonplaats] (…)”.
8.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter als voorzieningenrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [appellant] veroordeelt tot afgifte aan [geïntimeerde] van de personenauto BMW, kenteken [kenteken 2] alsmede tot afgifte van de twee bij het voertuig behorende sleutels, binnen zeven dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat [appellant] met afgifte in gebreke blijft, althans op straffe van een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan dwangsom;
2. bepaalt op welke wijze de afgifte door [appellant] aan [geïntimeerde] als bedoeld onder 1. plaats zal dienen te vinden;
3. [appellant] veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.777,- aan motorrijtuigenbelasting, althans tot betaling van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan motorrijtuigenbelasting, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. [appellant] veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.760,- aan autoverzekering, althans tot betaling van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan autoverzekering, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5. [appellant] veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van € 424,- aan verschuldigde verkeersboetes, althans tot betaling van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan verschuldigde verkeersboetes, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
6. [appellant] veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.660,97 aan buitengerechtelijke kosten, althans tot betaling van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
7. [appellant] veroordeelt in de kosten van het geding, inclusief de nakosten.
De kantonrechter heeft in kort geding geoordeeld dat een aantal feiten het vermoeden rechtvaardigt en aannemelijk maakt dat [geïntimeerde] eigenaar is van de auto. [appellant] heeft, aldus de kantonrechter, dit vermoeden niet ontkracht. De vorderingen sub 3 en 4 zijn afgewezen omdat tussen partijen vaststaat dat [geïntimeerde] deze kosten zou betalen. De gevorderde betaling van de boetes voor het te laat betalen van de motorrijtuigenbelasting zijn afgewezen omdat niet aannemelijk is dat deze boetes te wijten zijn aan gedragingen van [appellant] . De vordering tot betaling door [appellant] van de verkeersboetes is toegewezen voor het door hem erkende bedrag van in totaal € 187,-. De gevorderde incassokosten zijn afgewezen omdat niet voldoende is komen vast te staan dat andere werkzaamheden zijn verricht dan die ter voorbereiding van het onderhavige kort geding.
Al met al is [appellant] veroordeeld tot afgifte van de auto met de twee sleutels binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van € 30.000,-. [appellant] is verder veroordeeld in de kosten van het geding, het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Bij het aanvullend vonnis van 9 december 2015 is [appellant] veroordeeld tot betaling van € 187,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2015.
8.3
Bij appeldagvaarding heeft [appellant] , voor wat betreft de hoofdzaak en onder het voordragen van zeven grieven, gevorderd dat het hof:
a. het vonnis van 4 november 2015 zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, de vorderingen van [geïntimeerde] (per abuis aangeduid als appellant) zal afwijzen althans de maximaal te verbeuren boete zal matigen;
b. [geïntimeerde] zal veroordelen tot afgifte aan [appellant] van de personenauto BMW, kenteken [kenteken 2] alsmede tot afgifte van de twee bij het voertuig behorende sleutels, binnen zeven dagen na dagtekening van het te wijzen arrest (zoals het hof “vonnis” leest), op straffe van een dwangsom ad € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [geïntimeerde] nalaat aan de veroordeling tot afgifte te voldoen;
c. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] voert verweer en heeft daarbij geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 4 november 2015 en het vonnis van 9 december 2015, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
8.4
Partijen hebben over en weer bewijs aangeboden. Het hof zal aan deze aanbiedingen voorbij gaan omdat de onderhavige procedure een kort geding betreft, waarin, gelet op de geboden spoed, bewijslevering niet past. Het feit dat het hof pas heden arrest wijst, doet aan het karakter van het kort geding niet af.
8.5
Met de grieven 1 tot en met 5 voert [appellant] aan dat niet [geïntimeerde] de eigenaar is van de auto, maar dat hij, [appellant] , eigenaar van de auto is. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling en zullen daarom niet afzonderlijk worden beoordeeld. Het hof stelt bij de beoordeling van deze grieven voorop dat uit de tenaamstelling van het kenteken, noch uit de tenaamstelling van de bij de auto behorende verzekering noch uit enig ander document volgt dat degene wiens naam daarop voorkomt, de eigenaar is van die auto; een auto kent geen papieren waaruit de eigendom daarvan blijkt. De tenaamstelling op dergelijke papieren kan wel meewegen bij de beantwoording van de vraag wie eigenaar van de auto is.
8.6.1
Het is aan [geïntimeerde] , die zijn vordering heeft gegrond op de stelling dat hij door levering aan hem eigenaar is geworden van de auto, om zodanige feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen dat daaruit tot het voorshandse oordeel kan worden gekomen dat hij eigenaar is van de auto. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat de gestolen auto van hem was, dat de verzekeringspenningen ter zake die diefstal aan hem zijn uitgekeerd en dat daarmee door hem de auto is betaald. De factuur van de auto staat op zijn naam, het kenteken van de auto staat op zijn naam en hij, [geïntimeerde] , betaalt de verzekeringspremie en de motorrijtuigenbelasting.
[appellant] heeft niet betwist dat de factuur van de auto op naam staat van [geïntimeerde] , dat de auto is betaald met geld afkomstig van de rekening van [geïntimeerde] , dat de verzekeringspenningen van de gestolen auto op de rekening van [geïntimeerde] zijn gestort en dat het kentekenbewijs op naam staat van [geïntimeerde] , zodat daarvan kan worden uitgegaan.
8.6.2.1 Het hof houdt het ervoor dat [appellant] in eerste aanleg niet heeft betwist dat [geïntimeerde] de motorrijtuigenbelasting en de verzekeringspremie van de auto heeft betaald. Zo heeft hij in nr. 26 conclusie van antwoord gesteld dat [geïntimeerde] heeft voorgesteld om de verzekeringspremies voor de auto te betalen en dat geen afspraken over terugbetaling zijn gemaakt. In nr. 27 van zijn conclusie van antwoord heeft [appellant] vermeld dat [geïntimeerde] door het kenteken op zijn naam te laten stellen, heeft aanvaard dat hij zou worden aangesproken bij het betalen van de motorrijtuigenbelasting. In nr. 28 van genoemde conclusie merkt hij vervolgens in zijn algemeenheid op dat het feit dat [geïntimeerde] deze bedragen heeft betaald, aangeeft dat [geïntimeerde] deze situatie altijd heeft geaccepteerd. Het hof acht deze uitlatingen niet zodanig van aard en inhoud dat daarin een gerechtelijke erkenning moet worden gelezen. Dit betekent dat het [appellant] in zijn grieven vrijstaat om een en ander alsnog te betwisten, hetgeen hij heeft gedaan.
Het is dan aan [geïntimeerde] , die zijn stelling dat hij eigenaar is van de auto onder meer heeft gegrond op de feiten dat hij de motorrijtuigenbelasting en de verzekeringspremie telkens heeft betaald, om die betalingen in elk geval voldoende te onderbouwen. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de motorrijtuigenbelasting heeft betaald, bij dagvaarding in eerste aanleg als productie 8 een aantal aanslagen, rekeningen en aanmaningen overgelegd. Daarvan hebben voor zover de overgelegde producties voor het hof leesbaar zijn, alleen de volgende gelet op de inhoud daarvan voldoende duidelijk betrekking op de auto:
- een “rekening motorrijtuigenbelasting” van 27 februari 2015 over de periode 26 februari 2015 t/m 25 mei 2015 ad € 235,- voor kenteken [kenteken 2] ;
- een aanmaning motorrijtuigenbelasting van 19 maart 2015 over het jaar/tijdvak 2014 ad € 386 voor kenteken [kenteken 2] ;
- een “rekening motorrijtuigenbelasting” van 26 mei 2015 over de periode 26 mei 2015 t/m 25 augustus 2015 ad € 233,- voor kenteken [kenteken 2] ;
- een “rekening motorrijtuigenbelasting” van 25 augustus 2015 over de periode 26 augustus 2015 t/m 25 november 2015 ad € 233,- voor kenteken [kenteken 2] .
Het ligt voor de hand dat deze rekeningen ten name van [geïntimeerde] staan en naar hem zijn gestuurd. Het kenteken van de auto staat immers op zijn naam. [geïntimeerde] heeft echter geen bewijzen, zoals bijvoorbeeld bankafschriften, overgelegd waaruit blijkt dat hij deze rekeningen daadwerkelijk heeft betaald, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan. Het enkele feit dat op die rekeningen met de hand staat “betaald” gevolgd door een datum, zegt niets. Anderzijds valt uit de door [appellant] als productie 4 bij conclusie van antwoord overgelegde stukken, waaruit volgens hem blijkt dat zijn moeder één of meer malen de motorrijtuigenbelasting voor de auto heeft betaald, zonder nadere maar ontbrekende toelichting, evenmin af te leiden dat zijn moeder met die betalingen de hiervoor genoemde rekeningen heeft betaald. Dit alleen al omdat de in die stukken vermelde bedragen niet overeenstemmen met de bedragen op de hiervoor genoemde rekeningen en op die stukken evenmin een kenteken is vermeld.
Al met al kan het hof er in dit geding voorshands niet van uitgaan dat [geïntimeerde] deze belasting heeft betaald. Evenmin kan echter voorshands worden vastgesteld dat [appellant] en/of zijn moeder de motorrijtuigenbelasting heeft betaald.
8.6.2.2 Partijen hebben over en weer geen bewijzen overgelegd waaruit voorshands met voldoende zekerheid kan worden afgeleid wie de premie voor de autoverzekering heeft betaald, zodat niet kan worden vastgesteld wie van hen die premie heeft betaald.
8.6.3
Uit het vorenstaande blijkt dat van de door [geïntimeerde] aangevoerde feiten waaruit volgens hem moet worden afgeleid dat hij de eigenaar is van de auto, voorshands alleen voldoende vaststaat dat de factuur van de auto op zijn naam staat, evenals het kentekenbewijs van de auto en dat de koopsom van de auto is betaald met geld van zijn rekening. Anderzijds staat voorshands vast dat [geïntimeerde] de auto nooit heeft gebruikt, dat [appellant] de auto vanaf de aflevering heeft gebruikt en onder zich heeft, dat hij de sleutels van de auto bezit, dat de moeder van [appellant] als koopster is vermeld op de factuur van de gestolen auto met kenteken [kenteken 1] (zie rov. 8.1 sub b) en dat de verkoper van de auto, [Auto's] , schriftelijk heeft verklaard dat de auto voor [appellant] is gekocht (zie rov. 8.1 sub e). Van belang is verder de familierelatie, die maakt dat het niet onvoorstelbaar is dat [geïntimeerde] als stiefvader toen de verhoudingen nog goed waren, bereid was een auto te betalen waarvan zijn stiefzoon eigenaar werd. Ook moet in acht worden genomen dat degene die de koopsom heeft betaald, naar Nederlands recht niet door die enkele betaling eigenaar wordt. Gelet op dit alles staan voorshands onvoldoende feiten vast waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] eigenaar is van de auto. Voor zover [geïntimeerde] nog heeft gesteld dat hij ook de gestolen auto heeft betaald, is het hof van oordeel dat daaraan onvoldoende betekenis kan worden gehecht. Zo dat al juist is, geldt immers ook daarvoor dat hij niet door enkele betaling eigenaar is geworden terwijl die gestolen auto indertijd krachtens de verkoopovereenkomst niet door [geïntimeerde] , maar door [voormalig echtgenote van geintimeerde] is gekocht. Verder kent het recht niet de regel dat degene die met de door hem ontvangen verzekeringsuitkering een vervangende zaak betaalt, daardoor eigenaar wordt van die nieuwe zaak. Dit betekent dat de grieven 1 tot en met 5 slagen, zodat het vonnis voor zover [appellant] daarin is veroordeeld om de auto met sleutels aan [geïntimeerde] af te geven moet worden vernietigd. Conform de vordering van [appellant] zal [geïntimeerde] worden veroordeeld om de inmiddels in zijn bezit zijnde auto terug te geven aan [appellant] op straffe van een dwangsom. [appellant] heeft in zijn zesde grief aangevoerd dat de auto per 10 november 2015 een waarde had van nog slechts € 7.460,-, zodat volgens hem de opgelegde dwangsommen niet redelijk zijn en in elk geval het maximum van € 30.000,- te hoog is. Gelet op die stellingen van hem zal het hof, mede gelet op de sinds 10 november 2015 verstreken tijd, een dwangsom opleggen van € 50,- per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 12.500,-.
8.7
In het feit dat partijen familie zijn, ziet het hof redenen om ook de proceskostenveroordeling in het vonnis in eerste aanleg vernietigen en die kosten en de kosten van dit hoger beroep te compenseren. In zoverre slaagt de zevende en laatste grief.

9.De uitspraak

Het hof:
in het incident:
compenseert de kosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
vernietigt het vonnis van 4 november 2015 voor zover [appellant] daarin is veroordeeld tot afgifte aan [geïntimeerde] van de personenauto van het merk BMW met kenteken [kenteken 2] alsmede tot afgifte van de twee bij het voertuig behorende sleutels, binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [appellant] nalaat aan de veroordeling tot afgifte te voldoen, zulks tot een maximum aan verbeurde dwangsommen van € 30.000,- zal zijn bereikt en voor zover [appellant] daarin is veroordeeld in de proceskosten,
en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [geïntimeerde] tot afgifte aan [appellant] van de personenauto van het merk BMW met het kenteken [kenteken 2] alsmede tot afgifte van de twee bij het voertuig behorende sleutels, binnen zeven dagen nadat dit arrest aan [geïntimeerde] is betekend, op straffe van een dwangsom ad € 50,- per dag of gedeelte van een dag dat [geïntimeerde] nalaat aan de veroordeling tot afgifte te voldoen, met een maximum van € 12.500,-;
compenseert de kosten van de eerste aanleg en van dit beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.G.W.M. Stienissen en J.R. Sijmonsma en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 juli 2017.
griffier rolraadsheer