11.9Het gestelde in 11.6 en 11.8 ten aanzien van de bedrijfsschade geldt niet bij schade als gevolg van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder ten aanzien van de staat van het gehuurde (..) Evenmin geldt het gestelde in 11.6 en 11.8 ten aanzien van de bedrijfsschade, indien de schade het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde dat verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst kende of had behoren te kennen, tenzij het gaat om gebreken waarvan huurder op de hoogte was of had kunnen zijn door zijn onderzoek als omschreven in 4, welk gebrek alsdan tussen partijen niet als een gebrek kan worden beschouwd. (..)”.
f. Voorafgaand aan het ondertekenen van de huurovereenkomst heeft op 10 november 2011 een opname van het gehuurde plaatsgevonden. In het proces-verbaal van oplevering is (onder meer) vermeld:
“Gebreken: vochtdoorslag zijgevel (..)”.
g. Op 28 februari 2012 heeft [appellant] [de vennootschap] per e-mail geïnformeerd dat de muur met het vochtprobleem niet toonbaar gemaakt kon worden voordat dit gebrek hersteld was.
h. In opdracht van [appellant] heeft [Project] Project B.V. (hierna: ‘ [Project] ’) de buitenmuur op 5 maart 2012 geïnspecteerd en naar aanleiding daarvan offerte uitgebracht voor (onder meer) herstel van de muur. Hij adviseerde de bestaande bepleistering af te kappen en een saneersysteem aan te brengen dat dampdoorlatend en glad van uiterlijk is en dit nadien over te schilderen met een dampdoorlatend verfsysteem.
i. In opdracht van [de vennootschap] heeft haar deskundige [deskundige van de vennootschap] het gehuurde op 6 maart 2012 bezocht en in zijn verslag gemeld dat hij het pand eerder in 2001 en 2010 heeft bezocht en er toen geen vochtproblemen zijn geconstateerd of gemeld en dat de gevels aan de buiten- en binnenzijde geen sporen vertonen van optrekkend of doorslaand vocht. Hij meldde voorts:
“(..) De gevel aan de binnen zijde lijkt te zijn afgewerkt met een zeer afsluitend verfproduct (chloorrubberverf o.i.d.), waardoor het vochttransport door de muur niet meer mogelijk is. De dampspanning (vocht) wat toch nog tussen de kozijnen door in de muur komt, condenseert (dauwpunt) achter het afsluitende stucwerk (is geen kalkmortel, maar een product op basis van gips) en drukt het een en ander af. (..)”.
j. Het door [de vennootschap] voorts geraadpleegde aannemingsbedrijf [aannemingsbedrijf] B.V. heeft op basis van de haar toegezonden informatie en foto’s bij e-mail van 16 maart 2012 geconcludeerd dat de oplossing voor het probleem is het geheel verwijderen van de dampdichte verflaag en het herstellen van het stucwerk door middel van een dampdoorlatende stucmortel en een eveneens dampdoorlatende afwerking.
k. Bij aan [de vennootschap] gerichte e-mail van 29 maart 2012 constateerde [appellant] dat het vochtprobleem nog steeds bestond en -zo heeft hij van vorige huurders begrepen- al veel langer bestond en dat dit gebrek hem belemmerde in zijn huurgenot, waardoor hij meende recht te hebben op een huurverlaging van 60%. Hij stelde [de vennootschap] in gebreke en gaf haar nog twee dagen om met een passende oplossing te komen.
l. [de vennootschap] reageerde hierop dezelfde dag per e-mail stellende dat niet eerder problemen met de muur waren geconstateerd en dat het vochtprobleem kennelijk werd veroorzaakt door een te afsluitende laag aan de binnenzijde van de muur, zodat de constructie onvoldoende kon ademen. [de vennootschap] stelde voor [appellant] tegemoet te komen door mee te betalen aan het vervangen van de wandafwerking aan de binnenzijde. Hierop is door [appellant] niet gereageerd.
m. In opdracht van [Horeca] heeft [Raadgevende Ingenieurs] Raadgevende Ingenieurs akoestisch onderzoek verricht en in haar rapport van 11 oktober 2012 (onder meer) geconcludeerd dat de geluidsisolatie op dat moment de exploitatie van een restaurant met praten en zachte achtergrondmuziek mogelijk maakte en dat na toepassing van de in het rapport geadviseerde maatregelen de meeste gewenste activiteiten in de dag- en avondperiode ook mogelijk zouden zijn, maar dat het gehuurde niet zodanig te isoleren was dat dit ook voor de nachtperiode zou gelden.
n. In opdracht van [appellant] heeft [personeelslid van Bouwadvies] van [Bouwadvies] Bouwadvies B.V. (hierna: ‘ [Bouwadvies] ’) het pand op 20 november 2012 geïnspecteerd en daarvan verslag gedaan bij rapport van 7 december 2012. In dit rapport is (onder meer) vermeld:
“(..)Historie
Het pand is eeuwen oud en kent een deugdelijke, traditionele stapelbouw. De ouderdom en daarmee gepaard gaande basis bouwmethode is de oorzaak van diverse zonden tegen de huidige bouwfysische regels. Ook de omstandigheden aan de buitenomtrek van het gebouw zijn in de loop der decennia gewijzigd, hetgeen heeft bijgedragen aan negatieve omstandigheden voor de gevel (o.a. verhoging en verharding van het aflopende straat uit de richting van de [straat 1] ).
Het pand heeft lange tijd mogen “genieten” van een hoge mate van natuurlijke ventilatie. Na de intrede van bouwvoorschriften, en in het bijzonder de voorschriften waaraan HoReCa-panden moeten voldoen (geluiddicht = veelal luchtdicht), zijn de omstandigheden voor de toegepaste bouwmaterialen er niet beter op geworden. (..)
Constateringen tijdens de inspectie van 20 november 2012
Binnenzijde
Aan de binnenzijde van de muur zijn op verschillende plaatsen gebreken te zien in de vorm van loslatend stucwerk en/of loslatend schilderwerk op de stuclaag. (..) De gebreken komen in meer of mindere maten voor over de gehele lengte van de muur. (..)
Buitenzijde
Ook aan de buitenzijde vertoont de gevel aan de oppervlakte gebreken. Op diverse plaatsen heeft de afwerking los gelaten. (..)
Oorzaken van de gebreken
Op basis van de inspectie van 20 november 2012, en op basis van analyse van de informatie die daarbij is verkregen, kom ik tot de voorlopige conclusie dat de oorzaak van de gebreken meervoudig is of kan zijn. In dit stadium kan ik slechts volstaan met vast te stellen welke factoren een rol zouden kunnen spelen. In willekeurige volgorde:
1.
Het feit dat het straatwerk van de aflopende straat tot tegen de buitenkant van de gevel aansluit op een hoogte die ver boven het vloerpeil ligt, werkt bevochtiging van de voet van de muur tijdens extreme regenval in de hand. (..)
2.
Het gevelvlak zelf (op zuid-oost) kan bij combinatie van regen en wind door water worden getroffen. (..)
3.
(..)
4.
De samenstelling van de afwerklaag van de gevel aan de buitenzijde is van belang. Indien in deze afwerking een te grote dampdichtheid heerst, zal het vocht in de gevel zich een afvoerweg zoeken via een zijde/materiaal waar minder dampdichtheid heerst.
5.
De samenstelling van de gehele buitenmuur, zowel onder de grond (beneden straat- en vloerniveau) als boven de bovenkant van de bestrating moet onderzocht worden. Een massieve opbouw van de muur kan betekenen dat een koudebrug gevormd wordt. Dat wil zeggen dat de binnenkant van de muur onder bepaalde omstandigheden zo koud is, dat waterdamp uit de binnenlucht condenseert in het materiaal. Dit hoeft niet maar kan zelfs wel leiden tot condens tegen het oppervlak van de wand, mede afhankelijk van de samenstelling van de wandopbouw/-afwerking aan de binnenzijde.
6.
De samenstelling van de muur (punt 5) moet ook van binnen naar buiten bekend zijn. Ook de aansluiting van de materialen onderling ter plaatse van de gevelkozijnen en voorzetramen is daarbij
van belang. Is hier sprake van een koudebrug, of van een onderbreking tussen buitenmuur en een vrijstaande geïsoleerde binnenwand.
7.
Pas nadat bekend is hoe de samenstelling van de muurdoorsnede is, kan worden vastgesteld welke materialen het meest geschikt zijn voor afwerking van de gevel. Dit geldt zowel voor binnenzijde als buitenzijde.
CONCLUSIE
Op basis van mijn inspectie kom ik tot de conclusie dat het pand (..) een fundamenteel gebrek vertoont aan de lange buitengevel. De vochtregulatie in de geveldoorsnede is dusdanig slecht dat de binnenzijde van de gevel vochtig is en de afwerking van de binnenzijde wordt afgedrukt. (..)
Aangezien het hier een fundamenteel onderdeel van het pand betreft, zal de eigenaar van het pand nader onderzoek moeten laten verrichten om een sluitend antwoord te krijgen op vragen die met de genoemde punten 1 t/m 7 samenhangen. (..) Pas na het beschikbaar krijgen van deze informatie kan een definitief oordeel worden gegeven over de oorzaken van de gebreken aan deze gevel, en het opstellen van een herstelplan.”.
o. Bij brief van 29 januari 2013 is dit rapport (hof: door de toenmalige gemachtigde van [appellant] ) aan [de vennootschap] gezonden met het verzoek aan te geven of zij vervolgstappen ging nemen.
p. [de vennootschap] heeft hierop gereageerd bij brief van 2 april 2013 en daarbij aansprakelijkheid van de hand gewezen, nu uit onderzoek niet bleek van optrekkend of doorslaand vocht, maar van dampspanning als gevolg van de afwerking van de binnenzijde van de gevel, waardoor het stucwerk los kwam. [de vennootschap] sommeerde [appellant] voorts de achterstallige huurpenningen ten bedrage van € 10.809,18 te betalen en stelde daartoe dat, nog daargelaten dat geen sprake was van een gebrek, de algemene bepalingen het recht om de huur op te schorten uitsloten.
q. In opdracht van de hoofdverhuurder heeft [deskundige] de muur onderzocht en in het rapport van 13 september 2013 (onder meer) geconstateerd dat sprake was van vochtoverlast in het metselwerk te weten optrekkend vocht en dat de muur aan de binnenzijde en aan de buitenzijde vanaf de onderzijde van de kozijnen was beschilderd met een dampdichte muurverf en het metselwerk daardoor beperkt kon ademen waardoor vocht in het metselwerk bleef. [deskundige] adviseerde een vochtscherm aan te brengen tegen capillair optrekkend vocht en de muur af te werken met een dampopen mortel en muurverf, dan wel met voorzetwanden.
r. [Bouwadvies] heeft in reactie op dit rapport bij e-mail van 21 oktober 2013 gesteld dat het onderzoek te beperkt was geweest en de conclusies daarom onvoldoende gefundeerd en handhaafde zijn advies om nader onderzoek te doen alvorens tot herstel over te gaan.
s. Op 15 november 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
t. [de vennootschap] heeft [appellant] bij e-mail van 11 december 2013 bericht dat zij bereid was om het vochtprobleem op te lossen en daarmee op 17 december 2013 te willen starten. Op verzoek van [appellant] zijn de werkzaamheden uitgesteld tot na de carnaval (begin maart 2014).
u. Bij brief van 6 februari 2014 heeft [de vennootschap] op grond van artikel 305 Faillissementswet de huurovereenkomst met [appellant] , met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden, opgezegd tegen 6 mei 2014.
v. Bij e-mail van 10 maart 2014 heeft [de vennootschap] [appellant] bericht dat de geplande werkzaamheden die dag niet hadden kunnen plaatsvinden omdat de aannemer de toegang tot het gehuurde was geweigerd en dat de werkzaamheden niet zouden worden uitgevoerd zolang er geen medewerking werd verleend.
w. Bij dagvaarding van 12 juni 2014 heeft [de vennootschap] (onder meer) [appellant] in rechte betrokken ter verkrijging van een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 6 mei 2014 was geëindigd en (onder meer) betaling van achterstallige huurtermijnen gevorderd.
x. Bij vonnis van de rechtbank van 15 september 2014, bekrachtigd bij arrest van het gerechtshof van 18 november 2014, is de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd zonder toekenning van de zogenaamde ‘schone lei’.
y. Bij vonnis van de kantonrechter van 25 februari 2015 is voor recht verklaard dat de huurovereenkomst per 6 mei 2014 is geëindigd en is de ontruiming van het gehuurde gelast en [appellant] veroordeeld tot betaling van de achterstallige huurtermijnen.
z. Het gehuurde is inmiddels ontruimd.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] , na zijn eis bij conclusie van repliek te hebben gewijzigd:
A. een verklaring voor recht dat de volgende zaken gebreken betreffen in de zin van artikel 7:204 BW c.q. artikel 3 van de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen:
- 1. de vochtige zijmuur in het gehuurde;
- 2. de in het gehuurde bij aanvang van de huurovereenkomst aanwezige geluidsisolatie;
- 3. het feit dat de geluidsisolatie in het gehuurde nooit tot een niveau gebracht kan worden dat de door partijen beoogde exploitatie in het gehuurde mogelijk (c.q. van overheidswege toelaatbaar) is;
B. een verklaring voor recht dat gedaagde (hierna: ‘ [de vennootschap] ’) met de onder A. genoemde verplichtingen vanaf de aanvang van de huurovereenkomst in verzuim verkeert en [de vennootschap] te veroordelen tot vergoeding van de schade die daarvan het gevolg is, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
C. een verklaring voor recht dat [appellant] , gelet op de in het gehuurde aanwezige gebreken, recht heeft op een evenredige vermindering van de huurprijs per de ingangsdatum van de huurovereenkomst (1 januari 2012), althans met ingang van 29 maart 2012 (zijnde de datum waarop [appellant] [de vennootschap] behoorlijk van de gebreken in kennis heeft gesteld), althans per een in goede justitie te bepalen datum, tot het einde van de huurovereenkomst (de datum waarop [appellant] het gehuurde op laste van [de vennootschap] heeft moeten verlaten);
D. te verklaren voor recht dat de onder C. bedoelde evenredige vermindering van de huurprijs 75% bedraagt (hetgeen bij aanvang van de huurovereenkomst een vermindering van € 3.406,25 te vermeerderen met BTW per maand betrof) dan wel een in goede justitie te bepalen vermindering per maand;
E. veroordeling van [de vennootschap] om binnen vijf dagen na het in deze te wijzen vonnis de, gelet op de huurprijsvermindering, te veel betaalde huurpenningen aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente per datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van [de vennootschap] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , zeer kort samengevat, ten grondslag gelegd dat aan het gehuurde twee ernstige gebreken kleven, te weten:
een zeer vochtige zijmuur;
een zeer gebrekkige geluidsisolatie en een zodanige bouwkundige constructie dat een toereikende geluidsisolatie redelijkerwijs niet te realiseren is.
3.2.3.[de vennootschap] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4In het bestreden vonnis van 4 november 2015 heeft de kantonrechter, kort samengevat, als volgt geoordeeld.
Van de in artikel 7:204 BW neergelegde regeling over wat een gebrek aan een gehuurde zaak is, kan door partijen bij overeenkomst worden afgeweken. Welk genot een huurder mag verwachten op grond van een concrete huurovereenkomst hangt af van de inhoud van die overeenkomst, zoals die inhoud wordt bepaald door hetgeen uitdrukkelijk is overeengekomen, door de aard en gesteldheid van het gehuurde en door alle omstandigheden waaronder de overeenkomst is gesloten (rechtsoverweging 3.4).
[appellant] is de huurovereenkomst aangegaan als professionele commerciële partij. Aan [appellant] komt daarom niet de bescherming toe die de artikelen 6:236 en 6:237 bieden aan natuurlijke personen die niet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De bedingen in de algemene voorwaarden die het recht van [appellant] op schadevergoeding en huurprijsvermindering en op verrekening en opschorting beperken, zijn dus niet op grond van die artikelen vernietigbaar (rechtsoverweging 3.6).
De vochtdoorslag in de zijgevel kan tussen partijen niet als een voor rekening van [de vennootschap] komend gebrek worden beschouwd (rechtsoverweging 3.7).
Dat de geluidsisolatie van het pand beperkt is kan tussen partijen niet als een voor rekening van [de vennootschap] komend gebrek worden beschouwd (rechtsoverweging 3.8).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.