3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet, werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting.
[appellante] heeft de woning aan de [adres] te [plaats] met ingang van 13 maart 2006 verhuurd aan [geïntimeerde] .
Op de huurovereenkomst zijn algemene huurvoorwaarden van toepassing. Artikel 6.7 van die voorwaarden luidt als volgt:
“Het is de huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.”
[appellante] voert een streng anti-hennepbeleid. Indien huurders op haar website klikken op “Leefbaarheid” en vervolgens op “Hennep en drugs”, krijgen zij een tekst te zien waarin onder meer het volgende staat:
“ [appellante] staat niet toe dat in haar huurwoningen hennep wordt geteeld of geknipt, zelfs niet dat hiervoor voorbereidende handelingen worden verricht. (…)
Strikt beleid
Wij hebben een duidelijk beleid wat betreft hennep en drugs(handel) in onze woningen. Wij accepteren dit niet en starten altijd een ontbindings- en ontruimingsprocedure bij de rechter. Wij voeren dit beleid strikt uit. Met dit beleid willen wij overlast, gevaarlijke situaties en criminele activiteiten voorkomen. (…)”
De politie heeft op 15 oktober 2015 in de achtertuin van de woning acht hennepplanten aangetroffen. In het naar aanleiding daarvan door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen staat onder meer het volgende:
“Ik zag dat de tuindeur open stond en zag meteen dat er enkele grote hennepplanten in bloei in de tuin stonden. Dit bleken achteraf bij telling in totaal 8 planten/struiken te zijn. Te weten 5 planten/struiken in de volle grond en 3 planten in twee verschillende plantenbakken.
(…)
Na enkele ogenblikken verscheen de hoofdbewoonster mevr. [geïntimeerde] .
(…)
Zij verklaarde mij in het kort:
- dat de 8 hennepplanten in de tuin haar eigendom waren
- dat zij deze planten ongeveer 4 maanden geleden in haar tuin en plantenbakken had geplant – zij was in de veronderstelling dat ze 5 planten mocht hebben
- zij had nog geen opbrengst van de hennepplanten gehad
- zij had de planten en de opbrengst voor eigen gebruik aangeschaft en geplant
(…)”
Bij brief van 23 oktober 2015 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat [appellante] de huurovereenkomst met [geïntimeerde] wil ontbinden vanwege de in de achtertuin aangetroffen hennepplanten. [appellante] heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld de huurovereenkomst zelf op te zeggen, teneinde een gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen.
[geïntimeerde] heeft laten weten dat zij niet instemt met vrijwillige beëindiging van de huurovereenkomst.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst tekortgeschoten is door in de achtertuin van het gehuurde acht hennepplanten te laten groeien. Volgens [appellante] is van haar niet te vergen de huurovereenkomst bij deze stand van zaken nog te laten voortduren.
3.2.2.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.In het bestreden vonnis van 18 mei 2016 heeft de kantonrechter, kort samengevat, als volgt geoordeeld:
[geïntimeerde] is in de nakoming van de huurovereenkomst tekortgeschoten door in de achtertuin van het gehuurde hennepplanten te kweken.
In het onderhavige geval is ontbinding van de huurovereenkomst met de daaraan verbonden ontruiming van het gehuurde niet gerechtvaardigd.
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.