In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in een geschil over een geldlening. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.L.M. Stieger, heeft in eerste aanleg verloren en is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 17.646,39 aan [geïntimeerde], die in rechte niet verschenen is. De zaak betreft een overeenkomst van geldlening van € 15.000,-- die op 27 november 2007 is gesloten. De appellant heeft betwist dat hij de lening niet heeft terugbetaald en heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis te vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] af te wijzen.
Het hof heeft in een tussenarrest van 27 september 2016 bepaald dat de appellant moet bewijzen dat hij de lening in zijn geheel heeft afgelost. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat het bewijs niet is geleverd en dat er nog een bedrag van € 11.700,-- openstaat. De appellant heeft in hoger beroep zijn grief gericht tegen de bewijswaardering van de kantonrechter en biedt aan om getuigen te horen om zijn stelling te onderbouwen.
Het hof heeft besloten om de appellant toe te laten tot nadere bewijslevering en heeft een zitting bepaald voor het horen van getuigen. De zaak is verwezen naar de rol voor opgave van het aantal getuigen en verhinderdata. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat het bewijs is geleverd.