Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
€ 873,00 bedroegen, (ineens) te voldoen. Daarnaast heeft hij ook regelmatig zijn ex-partner benaderd om samen tot een oplossing te komen, echter tevergeefs. Desgevraagd geeft [appellant] aan niet te weten dat hij destijds ook zonder advocaat mondeling verweer had mogen voeren. Met betrekking tot zijn schuld aan de Belastingdienst benadrukt [appellant] dat deze voortvloeit uit zijn ontvangen ontslagvergoeding. Nadat [appellant] door het hof is voorgehouden dat op basis van de door hemzelf overgelegde stukken blijkt dat de belastingschuld, nu die in een eerder belastingjaar (2012) is ontstaan dan het jaar waarin de uitkering van de ontslagvergoeding is gedaan (2013), hier geen betrekking op kan hebben en dus op iets anders moet zien, geeft [appellant] te kennen dat hij alsdan niet weet wat de aard en ontstaansgeschiedenis van zijn belastingschuld is. [appellant] erkent daarbij dat hij ook nimmer contact met de Belastingdienst heeft opgenomen teneinde de exacte toedracht van zijn belastingschuld te achterhalen. [appellant] beschikt niet (meer) over nadere stukken zoals de in de aanslag 2012, gedateerd 4 april 2015, genoemde brief van de Belastingdienst met betrekking tot de afwijking van de aangifte. Met betrekking tot zijn psychosociale problematiek, welke gememoreerd wordt in een tweetal door [appellant] overgelegde brieven van de gemeente Heerlen uit 2015, stelt [appellant] dat hier geen sprake van is. [appellant] heeft vanwege stress en de daaruit voortvloeiende slaapproblemen uitsluitend zijn huisarts bezocht welke hem medicatie voorschreef waardoor hij beter ging slapen. Dat er in een tweetal brieven van de gemeente Heerlen desondanks wordt gesproken over psychische problematiek en een behandeling hiervan door een psycholoog begrijpt [appellant] dan ook niet. Tot slot stelt [appellant] dat hij op dit moment vijf dagen per week vier uur per dag betaalde arbeid verricht en dat zijn schulden vanwege allerlei incassokosten enorm zijn opgelopen. Zo zou bijvoorbeeld zijn schuld aan [website] van € 752,60 (concurrente schuld no. 8) zijn voortgekomen uit een schuld welke aanvankelijk slechts € 18,95 bedroeg.
€ 50,00 per maand zou hebben mogen voldoen. Hiervan heeft [appellant] echter geen gebruik gemaakt omdat hij dan, zoals eveneens vermeld in het beroepschrift, 16 maanden lang zou moeten betalen, hetgeen hij, naar het hof begrijpt, kennelijk onwenselijk achtte. Het hof acht deze zeer passieve houding van [appellant] laakbaar en overweegt dan ook dat de schuld aan het LBIO, welke door voornoemde passieve houding van [appellant] immers onnodig hoog is opgelopen, voor het overgrote deel niet te goeder trouw is ontstaan, daargelaten nog dat [appellant] na het verlies van zijn arbeidsbetrekking en de daaruit voortvloeiende inkomensterugval op enig moment bovendien recht had op gefinancierde rechtsbijstand.