ECLI:NL:GHSHE:2017:3090

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
200.203.566_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om vernietiging van de beschikking die haar verzoek tot eenhoofdig gezag en de vastgestelde omgangsregeling afwees. De vader, die in incidenteel appel ging, vroeg om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen naar hem toe. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 mei 2017, waarbij beide ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De Raad heeft geadviseerd dat er een nader onderzoek moet komen naar de hoofdverblijfplaats en de zorg- en contactregeling van de kinderen. Het hof heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot de resultaten van dit onderzoek bekend zijn. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wijziging van het gezag, en het hof verzocht de Raad om een onderzoek in te stellen. De beslissing van het hof werd op 6 juli 2017 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 juli 2017
Zaaknummer: 200.203.566/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/308149 FA RK 15-7699
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Özgül,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 augustus 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 november 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van haar verzoek tot eenhoofdig gezag en de vastgestelde omgangsregeling en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat:
  • een raadsonderzoek wordt ingesteld naar het uitoefenen van het ouderlijk gezag van partijen, waarbij zal worden gekeken of het door de moeder uit te oefenen eenhoofdig gezag in het belang van de hierna te noemen kinderen is;
  • een raadsonderzoek wordt ingesteld waarbij gekeken wordt of er ruimte bestaat voor onbegeleide omgang tussen de vader en de kinderen;
  • een omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij de kinderen wekelijks begeleid omgang hebben met de vader met tussenkomst van Kompaan en De Bocht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 december 2016, heeft de vader primair verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, alsmede te bepalen dat de moeder in hoger beroep in de proceskosten wordt veroordeeld.
In incidenteel appel heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te wijzigen, in die zin dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Özgül;
  • de vader, bijgestaan door mr. Molkenboer;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
De gezinsvoogd (namens de GI) is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 24 mei 2017;
  • het emailbericht van bureau Mediation d.d. 2 januari 2017;
  • de ter zitting door mr. Özgül overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op 15 maart 2010 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 5 september 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben;
  • bepaald - uitvoerbaar bij voorraad - dat de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per week in de ene week op zaterdag en de daaropvolgende week op zondag, met de volgende opbouw:
 de eerste omgangsdag zal zijn op zaterdag 20 augustus 2016, waarbij de kinderen van 10.00 uur tot 12.00 uur bij de vader verblijven;
 iedere daarop volgende omgangsdag komt hier een uur bij, tot de kinderen uiteindelijk eenmaal per week één dag van 9.00 tot 17.00 uur bij de vader verblijven,
nader in onderling overleg door partijen te regelen, met inachtneming van rechtsoverweging 3.16;
  • partijen verwezen naar de Stichting Kompaan en De Bocht voor een traject ‘Ouderschap Blijft’, gericht op het houden van intensieve oudergesprekken, met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 3.17;
  • het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag afgewezen.
3.3.
Bij vonnis in kort geding van 20 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda - voor zover van belang - de moeder bevolen om haar medewerking te verlenen aan de in de beschikking van 16 augustus 2016 vastgestelde zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de moeder een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 5.000,-, zal verbeuren indien zij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen.
3.4.
Partijen kunnen zich met de bestreden beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - de volgende grieven aan.
Het lukt de moeder niet om zelfstandig met de vader tot overleg te komen en de communicatie verloopt derhalve slecht.
De rechtbank heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheden tot onbegeleide omgang.
Uit de melding van de Kompaan en De Bocht bij Veilig Thuis blijkt dat de kinderen klem zijn komen te zitten tussen beide ouders. De ouders beschuldigen elkaar over en weer van mishandeling, hetgeen uitgezocht dient te worden. Beide ouders staan achter een raadsonderzoek. Tot die tijd acht de moeder het in het belang van de kinderen dat het contact tussen hen en de vader begeleid plaats vindt.
De moeder vindt dat zij niet gehoord wordt. Er wordt haar verweten dat zij de kinderen bij de vader weghoudt, maar niemand vraagt de moeder naar haar beweegredenen en de oorzaak van haar angststoornis. Het is voorgekomen dat de kinderen ziek terugkomen van hun vader, dat ze aangeven geslagen te zijn of dat ze huilen wanneer ze naar hun vader toe moeten. De laatste keer kwam één van de kinderen ook ziek thuis. De gezinsvoogd zou dit moeten kunnen bevestigen.
Ten aanzien van het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats stelt de moeder dat de vader niet in staat is om voor de kinderen te zorgen. Vanwege zijn werk heeft de vader weinig tijd en aandacht voor de kinderen, hetgeen gedurende het huwelijk reeds het geval was. De vader heeft bovendien geen eigen huisvesting en verblijft bij zijn ouders.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De vader heeft ter zitting het oorspronkelijke verweer, dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, laten varen.
Tussen de vader en de kinderen hebben er vijf begeleide contacten plaatsgevonden en twee onbegeleide contacten. De moeder heeft de contactregeling per 11 september 2016 stopgezet. Om die reden is de vader een kort gedingprocedure gestart. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat de moeder haar medewerking dient te verlenen aan de reeds vastgestelde contactregeling. Inmiddels is de moeder dwangsommen verbeurd, maar zij weigert deze te betalen.
De vader betwist dat hij zijn kinderen mishandelt. Uit de eindevaluatie van Kompaan en De Bocht blijkt dat de begeleide contacten goed zijn verlopen.
Veilig Thuis heeft een verslag gemaakt over partijen. Hieruit blijkt onder meer dat het een zorgpunt is dat er geen contact is tussen de vader en de kinderen, er geen signalen zijn waargenomen die wijzen op fysieke kindermishandeling en er bij de moeder mogelijk sprake is van een scheidingstrauma en van psychiatrische problematiek. De vader vindt het verder opmerkelijk dat de huisarts heeft aangegeven dat er bij de kinderen geen sprake is van een voedselallergie terwijl de moeder al maanden aangeeft dat de kinderen bepaalde voedingsmiddelen niet mogen hebben.
Kompaan en De Bocht acht een raadsonderzoek noodzakelijk, maar in eerste aanleg is er niets met dit advies gedaan. De vader verzet zich niet tegen een raadsonderzoek, nu hij hoopt dat hij hierdoor zijn kinderen weer snel kan zien. De vader betreurt het wel dat het zover heeft moeten komen en hij maakt zich ernstige zorgen over zijn kinderen. De vader vermoedt dat de moeder de kinderen opzettelijk ziek maakt, zodat zij de vader hiervan kan beschuldigen. De moeder doet er immers alles aan om de kinderen bij de vader weg te houden.
Inmiddels is het duidelijk geworden dat het niet meer in het belang van de kinderen is dat het hoofdverblijf van hen bij de moeder is, zodat de vader een wijziging van het hoofdverblijf verzoekt. De kinderen hebben behoefte aan een stabiele thuissituatie en de moeder gaat nimmer meewerken aan een zorg- en contactregeling, terwijl de vader dit andersom wel zal doen.
3.7.
De raad heeft ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Er is telefonisch contact geweest met de gezinsvoogd en de gezinsvoogd heeft aangegeven dat, alhoewel er enige druk bij de moeder voor nodig was, er inmiddels één contactmoment heeft plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen in het bijzijn van de gezinsvoogd. Het contact c.q. de omgang is goed verlopen en de vader heeft zich begeleidbaar en vragend opgesteld. De GI ziet dan ook geen aanleiding om de begeleiding te laten voortduren en zal dit zo snel mogelijk afbouwen. De raad sluit zich hierbij aan.
Uit het beschermingsonderzoek van de raad zijn een aantal zaken naar voren gekomen, die zorgelijk zijn. De kinderen dreigen van hun vader te vervreemden vanwege de grote zorgen die moeder heeft. Het lukt daarbij niet om de moeder aan te sturen.
Vanwege de beperkte omgang tussen de vader en de kinderen is niet mogelijk om de vaardigheden van de vader te toetsen.
De moeder is geadviseerd om zich voor een angststoornis - die bij haar gediagnosticeerd is - te laten behandelen, maar zij lijkt dit advies naast zich neer te leggen.
De raad heeft contact gehad met de huisarts en bij hem is er niets bekend omtrent allergieën van de kinderen.
Gezien de zorgen rondom de moeder acht de raad een nader onderzoek in het belang van de kinderen. Niet alleen in het kader van de omgang, maar ook in het kader van het hoofdverblijf van de kinderen.
3.8.
Omdat de kinderen inmiddels onder toezicht zijn gesteld heeft de moeder haar verzoek tot wijziging van het gezag ter zitting van het hof ingetrokken. Het hof zal de moeder in dat deel van haar beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.9.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing ten aanzien van de hoofdverblijf en de zorg- en contactregeling te kunnen nemen. Het hof zal de raad dan ook verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen en welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad?
Welke zorg- en contactregeling (tussen de kinderen en de ouder bij wie zij niet het hoofdverblijf hebben) komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.10.
Met betrekking tot de zorg- en contactregeling merkt het hof het volgende op.
De raad heeft aangegeven dat de omgang tussen de vader en de kinderen goed verloopt en zo spoedig mogelijk onbegeleid kan plaatsvinden.
De zorg- en contactregeling zoals deze door de rechtbank reeds is vastgesteld zal derhalve, totdat het hof hierover nader heeft beslist, van kracht blijven, met dien verstande dat de gezinsvoogd hierin een leidende rol heeft en nader zal bepalen omtrent de details.
3.11.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zes maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.12.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover dat het gezag over de minderjarigen betreft;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen inzake hoofdverblijfplaats en zorg- en contactregeling conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig, vóór de hierna te noemen pro forma datum, rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, aan tot PRO FORMA 4 januari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en H. van Winkel en is op 6 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.