ECLI:NL:GHSHE:2017:3089

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
200.203.068_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 september 2016. De moeder verzoekt om een wijziging van de zorgregeling voor haar minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft geen verweerschrift ingediend, maar is wel vertegenwoordigd door zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2017. De moeder stelt dat de eerdere beschikking, die een zorgregeling vaststelt waarbij de vader contact heeft met de kinderen, niet in het belang van de kinderen is en dat er een andere regeling moet komen. De vader geeft aan dat de omgangsregeling in beginsel goed wordt nagekomen, maar dat er problemen zijn in de communicatie tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert dat de ouders gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen en dat een ouderschapsbemiddelingstraject kan helpen bij de communicatieproblemen. Het hof besluit om partijen door te verwijzen naar de Combinatie Jeugdzorg voor het volgen van de module 'Ouderschap blijft' en houdt verdere behandeling aan in afwachting van de berichten van de advocaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 juli 2017
Zaaknummer: 200.203.068/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/309706 / FA RK 16-3305
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A.G. Verstappen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 september 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 november 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat er een verdeling van de zorg- en opvoedtaken ten aanzien van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt vastgesteld waarbij de vader contact heeft met de kinderen:
  • gedurende een dag per weekeinde, het ene weekend van vrijdag 17 uur tot en met zaterdag 20.30 uur en het andere weekeinde van zaterdag 17 uur tot zondag 19.30 uur;
  • wat de feestdagen betreft: het ene jaar zullen de kinderen op de eerste Paasdag/Pinksterdag/Kerstdag en oudejaarsdag bij de vader zijn en het daaropvolgend jaar op de tweede Paasdag/Pinksterdag/Kerstdag en nieuwsjaardag bij de vader;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek;
  • de vader, bijgestaan door mr. Verstappen;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader gerechtigd is tot contact met de kinderen:
  • eenmaal per twee weken een weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 19.30 uur;
  • de eerste week van de meivakantie;
  • eerste of tweede paasdag;
  • Vaderdag;
  • op de verjaardag van de vader;
  • drie weken gedurende de bouwvakvakantie;
  • eerste of tweede kerstdag;
  • oudejaarsdag of nieuwjaarsdag.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aan.
De zaak is in eerste aanleg behandeld zonder de aanwezigheid van de moeder of haar advocaat. De oproep is naar het thuisadres van de moeder verzonden, terwijl bekend was dat ze een advocaat had. De oproep heeft haar niet bereikt.
De rechtbank is geheel voorbij gegaan aan de visie van de moeder, zoals door haar in de brief aan de vader uiteen is gezet (productie 6 bij verzoekschrift eerste aanleg).
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, maar hebben dit nooit ondertekend. Tussen partijen was afgesproken dat de kinderen één dag per week bij de vader zouden verblijven.
Nu de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard verblijven de kinderen inmiddels om het weekeinde bij de vader. Het eerste weekeinde dat de kinderen langer bij de vader bleven, was de moeder niet van de beschikking op de hoogte en ging er dus vanuit dat ze alleen voor de zaterdag naar de vader gingen. De kinderen waren nadien dwars, opstandig en overstuur, omdat zij uit hun normale structuur waren gehaald en niet wisten waar zij aan toe waren.
Gezien de problematische communicatie acht de moeder het, net als de vader, van belang dat er een nauwkeurige zorgregeling wordt vastgelegd met daarbij een verdeling van de feestdagen en vakanties.
De moeder stelt echter een andere regeling voor, nu met name [minderjarige 2] veel aansturing en een consequente hand nodig heeft en de vader bovendien niet in staat is om de kinderen adequaat te verzorgen. De vader laat zich hierop bovendien niet aanspreken.
Het halen en brengen van de kinderen gaat goed en op zich loopt de regeling naar behoren. Het lukt partijen echter nog steeds niet om met elkaar te communiceren en dit is gedurende de procedure in eerste aanleg alleen nog maar verslechterd.
3.5.
De vader voert ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aan.
De omgangsregeling wordt in beginsel goed nagekomen. Met Pasen zijn de kinderen echter niet bij de vader geweest, omdat partijen hierover geen afspraken hebben gemaakt. Het lukt partijen niet om op een goede manier met elkaar te communiceren en de vader is om die reden terughoudend in het contact, teneinde een conflict te voorkomen.
Het raakt de vader heel erg dat de moeder hem het gevoel geeft dat hij de kinderen niet goed verzorgt.
De kinderen hebben het bij hun vader naar hun zin. Een deel van het jaar woont de vader bij zijn moeder in, het andere deel verblijft hij op een camping.
3.6.
De raad heeft ter zitting geadviseerd en - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De ouders dienen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid richting de kinderen te nemen.
In het kader van de hechtingsproblematiek is het goed geweest dat de kinderen op jongere leeftijd wekelijks contact met de vader hebben gehad. Echter, gezien de huidige leeftijd kunnen de kinderen een weekendregeling prima aan.
Het is in het belang van de kinderen dat de ouders met elkaar communiceren, temeer nu de ouders vanwege de kinderen aan elkaar gebonden zijn.
De raad adviseert in dit kader dan ook een ouderschapsbemiddelingstraject, zoals door het hof tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de kinderen dient te worden vastgesteld.
3.7.3.
Ter zitting is gesproken over de invulling van de contactregeling en de verstoorde onderlinge communicatie van de ouders.
Aan partijen is voorgehouden dat een ouderschapsbemiddelingstraject, zoals de module “Ouderschap blijft” van Combinatie Jeugdzorg te [vestigingsplaats] (hierna ook: de Combinatie), partijen verder kan helpen in hun communicatieproblematiek, zowel voor nu als voor de toekomst. Het hof kan partijen hiertoe doorverwijzen.
Na een korte onderbreking van de zitting, waarbij partijen door de raad zijn bijgestaan, hebben partijen aangegeven dat zij gebruik willen maken van deze mogelijkheid.
In overleg met partijen heeft het hof beslist dat het hof in overleg zal treden met de Combinatie en zal beslissen, hierbij mede in acht nemende eventuele voorwaarden en voorschriften van de Combinatie ten aanzien van de verwijzing.
Partijen zullen bij separate brief nadere instructies van het hof ontvangen, waarna het hof partijen via een daartoe bestemd formulier bij de Combinatie zal aanmelden.
3.8.
Tenzij partijen in het kader van dit traject tot andere afspraken komen, acht het hof het in het belang van de kinderen dat de huidige zorg- en contactregeling voorlopig wordt voortgezet. Er is niet gebleken van contra-indicaties, die vooralsnog tot een ander oordeel leiden.
3.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
verwijst partijen naar Combinatie Jeugdzorg te [vestigingsplaats] voor het volgen van de module “Ouderschap blijft”;
houdt, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.7.3. en 3.8. is overwogen, de verdere behandeling van deze zaak aan tot pro forma
8 februari 2018, zulks in afwachting van de berichten van de advocaten van partijen over het gewenste verloop van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en
H.M.A.W. Erven en is op 6 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.