ECLI:NL:GHSHE:2017:3065

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
200.205.138_01 & 200.205.140_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en verdeling huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft op 9 december 2016 hoger beroep ingesteld. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft op 15 mei 2017 een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens een zelfstandig verzoek heeft gedaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 juni 2017, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn op 8 juli 1986 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en hebben geen minderjarige kinderen. De man heeft op 30 juni 2016 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De vrouw verzoekt in hoger beroep de echtscheiding nietig te verklaren en vraagt om partneralimentatie van € 1.795,-- bruto per maand. De man verzoekt om een lagere alimentatie van € 1.096,-- bruto per maand. Het hof overweegt dat de vrouw niet tijdig op de hoogte was van het verzoek tot echtscheiding, maar dat de rechtbank de echtscheiding terecht heeft uitgesproken.

Het hof komt tot de conclusie dat de vrouw recht heeft op partneralimentatie, maar dat de hoogte van de alimentatie moet worden vastgesteld op € 1.478,-- bruto per maand tot 6 juli 2018, en daarna op € 966,89 bruto per maand. Daarnaast wordt de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de man wordt veroordeeld tot betaling van € 14.250,-- aan de vrouw. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.205.138/01 en 200.205.140/01
zaaknummer rechtbank : C/02/317693 / FA RK 16-3909
beschikking van de meervoudige kamer van 6 juli 2017 (bij vervroeging)
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.A.P. van Haperen te Breda,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.W.J.C. van Peer te Tilburg.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 12 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 9 december 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De man heeft op 15 mei 2017 een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 13 juni 2017 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een V6-formulier van de zijde van de vrouw van 14 december 2016 met bijlage, ingekomen op 15 december 2016;
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 8 juli 1986 in de gemeente Boskoop in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
3.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn geen thans nog minderjarige kinderen geboren.
3.3.
Op 30 juni 2016 heeft de man een verzoek tot echtscheiding ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
4.2.
De vrouw kan zich met die beschikking niet verenigen en zij is daarvan in hoger beroep gekomen.
De vrouw heeft één grief aangevoerd, die ziet op de echtscheiding. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de man in zijn verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren. De vrouw heeft tevens haar verzoek vermeerderd, in die zin dat zij verzoekt:
- de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
- te bepalen dat de man met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bij vooruitbetaling aan de vrouw een bedrag van € 1.795,-- bruto per maand zal voldoen, dan wel een bedrag dat het hof juist acht;
- te bepalen dat de man binnen vijf dagen na afgifte van de in deze te geven beschikking zijn onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking verleent aan opdrachtverlening aan een makelaar, dan wel een onzijdig persoon conform art. 3:181 BW te benoemen, om de voormalige echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , te verkopen, de man te verplichten tot het verrichten van alle handelingen om de woning zichtbaar te koop te zetten, het plaatsen van de woning met foto’s en beschrijvingen op funda en de websites van de makelaar, de man te verplichten de woning en perceel open te stellen in verzorgde staat zodat potentiële kopers de gelegenheid krijgen de woning te bezichtigen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat de man ter zake van het vorenstaande in gebreke zal blijven, dan wel een dwangsom die het hof juist acht, een en ander met een maximum van € 50.000,-- aan te verbeuren dwangsommen dan wel maximaal te verbeuren dwangsom die het hof juist acht;
- de (wijze) van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te gelasten op de wijze als onder de punten 23 tot en met 33 van het hoger beroepschrift is omschreven.
4.3.
De man heeft verzocht de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen.
De man heeft het zelfstandig verzoek gedaan:
- te bepalen dat hij met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift, dan wel met ingang van een datum die het hof juist acht, bij vooruitbetaling aan de vrouw een bedrag van €1.096,-- bruto per maand zal voldoen, dan wel een bedrag dat het hof juist acht;
- de (wijze) van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te gelasten op de wijze als onder de punten 20 tot en met 31 van het verweerschrift is omschreven.

5.De motivering van de beslissing

Echtscheiding/ontvankelijkheid (grief vrouw)
5.1.
De grief van de vrouw houdt in dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. Ter toelichting op haar grief voert zij het volgende aan.
Het verzoek tot echtscheiding is op 30 juni 2016 bij de rechtbank ingekomen en op 6 juli 2016 aan de vrouw betekend op het gezamenlijk adres van partijen. Omdat de vrouw sinds eind juni 2016 op dit adres niet meer woonachtig is, heeft zij geen kennis kunnen nemen van het verzoekschrift tot echtscheiding en geen verweer kunnen voeren. Hoewel formeel wellicht op de juiste wijze is betekend, is feitelijk niet aan de vereiste betekening voldaan. De man had daarom in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
Indien de vrouw tijdig kennis had genomen van het verzoekschrift, dan had zij ervoor gekozen om als nevenvoorziening de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap voor te leggen. Deze mogelijkheid is haar nu ontnomen.
5.2.
De man heeft verweer gevoerd tegen de stelling dat het verzoekschrift niet op de juiste wijze is betekend, doch verzet zich niet tegen de onderhavige procedure.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
De vrouw erkent dat het verzoekschrift van de man formeel op de juiste wijze is betekend en het hof is niet gebleken dat niet aan de eisen van betekening is voldaan. Nu de vrouw zich ook (inhoudelijk) niet tegen de echtscheiding verzet, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
De door de vrouw in hoger beroep verzochte partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap betreffen nevenvoorzieningen in de zin van art. 827 lid 1 (https://www.navigator.nl/document/id6e680eaf0797d8d1a4539df97c78d3d0?idp=LegalIntelligence) sub c Rv. Verzoeken om dergelijke nevenvoorzieningen kunnen in beginsel door ieder van de partijen gedurende de lopende procedure worden gedaan, zelfs voor het eerst in hoger beroep (HR 7 april 2000, NJ 2000, 377). Het hof komt dan ook toe aan de beoordeling van de zelfstandige verzoeken van partijen.
Vermeerderde/zelfstandige verzoeken
Echtscheiding
5.4.
Gezien het voorgaande behoeft het verzoek van de vrouw tussen partijen de echtscheiding uit te spreken geen bespreking.
Partneralimentatie
5.5.
De vrouw verzoekt een partneralimentatie vast te stellen van € 1.795,-- bruto per maand, de man verzoekt een partneralimentatie vast te stellen van € 1.096,-- bruto per maand.
Ingangsdatum
5.6.1.
De vrouw verzoekt de partneralimentatie te bepalen met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand; de man verzoekt de ingangsdatum te bepalen op de datum van indiening van het hoger beroepschrift.
5.6.2.
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak staat het de rechter niet vrij de bij de echtscheidingsbeschikking of latere uitspraak te bepalen partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (vgl. HR 8 juli 1996, ECLI:NL:HR:1996:AC0478, NJ 1997/120 en HR 10 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2961, NJ 1999/795).
De (bestreden) echtscheidingsbeschikking is thans nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Gelet op het voorgaande volgt hieruit dat de alimentatieverplichting niet kan ingaan op de door de man verzochte datum van indiening van het hoger beroepschrift. Het hof zal derhalve, conform het verzoek van de vrouw, de ingangsdatum bepalen op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
Behoefte vrouw
5.7.
De behoefte van de vrouw ad € 1.894,-- netto per maand (2016), geïndexeerd naar 2017: € 1.933,77, is in hoger beroep niet in geschil.
Aanvullende behoefte vrouw
5.8.1.
De man stelt dat, nu niet is gebleken dat de vrouw geen recht heeft op een uitkering om in haar levensonderhoud te voorzien, de aanvullende behoefte van de vrouw – uitgaande van een uitkering ad € 933,65 netto per maand, vermeerderd met vakantiegeld ad € 49,19 netto per maand – (€ 1.894,-- -/- € 933,65 =) € 960,35 netto per maand bedraagt. Voorts stelt de man dat de vrouw gedeeltelijk, ter zitting van het hof nader door de man gepreciseerd op de helft van haar behoefte, in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door betaalde arbeid te verrichten.
5.8.2.
De vrouw weerspreekt de stellingen van de man. Zij stelt dat zij psychisch en fysiek niet in staat is om te werken.
5.8.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.8.4.
De stelling van de man dat de vrouw, gezien haar recht op een uitkering (het hof begrijpt een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand c.q. de Participatiewet)
gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, gaat naar het oordeel van het hof niet op, nu een bijdrage van een alimentatieplichtige gezien wordt als een voorliggende
voorziening die in het kader van genoemde uitkering (eerst) aangesproken dient te worden.
5.8.5.
Met betrekking tot de stelling van de man dat de vrouw gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien door betaalde arbeid te gaan verrichten, overweegt het hof als volgt.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij om psychische en fysieke redenen niet in staat is om op korte termijn betaalde arbeid te verrichten, heeft de vrouw een verslag fysiotherapeutische behandeling d.d. 8 september 2016 in het geding gebracht. Blijkens dit verslag is het hoofddoel van de behandeling volledig herstel van de nader genoemde beperking binnen een termijn van één jaar. Nadere onderbouwing van de door de vrouw gestelde psychische en fysieke klachten is niet gegeven. Aldus heeft de vrouw naar het oordeel van het hof niet althans onvoldoende onderbouwd dat zij niet (gedeeltelijk) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Dit betekent dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij zich inspant een betaalde baan te vinden, waarmee zij, in aanmerking genomen de in rov. 5.7.1 genoemde stellingname van de man, voor de helft in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Gezien het feit dat zij sedert de geboorte van de kinderen van partijen, die thans allen meerderjarig zijn, niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen, mag haar daarvoor een termijn gegund worden, die het hof, in redelijkheid, zal vaststellen op één jaar. Het hof zal er derhalve van uitgaan dat de vrouw een jaar na de datum van deze beschikking op een voor haar passende wijze voor de helft zelf in haar behoefte kan voorzien. De (aanvullende) behoefte van de vrouw bedraagt alsdan (€ 1.933,77 : 2 =) € 966,89.
Draagkracht man
5.9.
De man stelt dat hij in staat is om een bijdrage van € 1.096,-- bruto per maand aan de vrouw te voldoen. De vrouw heeft de draagkracht van de man becijferd op € 1.795,-- bruto per maand.
Het hof zal de draagkracht van de man beoordelen aan de hand van de door hem overgelegde draagkrachtberekening. Ter zitting heeft de vrouw gesteld de navolgende posten te betwisten:
- post 124 Ziektekosten
5.10.1.
De man voert een basispremie op van € 378,-- per maand alsmede een verplicht eigen risico van € 1.540,-- per jaar.
Ter zitting heeft de man ter verklaring van voornoemde bedragen aangevoerd dat hij naast de ziektekostenpremie voor zichzelf ook de ziektekostenpremie voor de drie nog thuiswonende meerderjarige kinderen van partijen betaalt en dat het verplicht eigen risico behalve hemzelf, ook deze drie kinderen betreft.
5.10.2.
De vrouw heeft ter zitting bepleit dat alleen met de noodzakelijke kosten van de kinderen rekening gehouden dient te worden. Gezien de leeftijd van de kinderen (respectievelijk 25, 23 en 21 jaar oud), de door hen ontvangen zorgtoeslag en het feit dat een van hen een betaalde baan heeft, vallen de ziektekostenpremie en de kosten van het verplicht eigen risico daar niet onder. De vrouw stelt dat ten hoogste rekening gehouden mag worden met een bedrag van € 126,-- (€ 378,-- / 3) aan ziektekostenpremie en dat geen rekening mag worden gehouden met het verplicht eigen risico, nu de man daarmee verband houdende kosten niet heeft aangetoond.
5.10.3.
Het hof is van oordeel dat aan de voldoening van de ziektekostenpremie voor de meerderjarige kinderen geen voorrang kan worden gegeven boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw. Het hof zal ter zake de ziektekostenpremie derhalve slechts rekening houden met een bedrag van € 126,-- per maand.
Het hof houdt voorts geen rekening met het verplicht eigen risico nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat daadwerkelijk van kosten sprake is.
- post 134 Overige kosten
5.11.1.
De man heeft ter zitting gesteld dat deze post advocaatkosten ad € 114,-- betreft.
5.11.2.
De vrouw heeft deze kosten betwist.
5.11.3.
Het hof zal conform de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen gedurende één jaar rekening houden met advocaatkosten ad € 114,-- per maand.
5.12.
Op basis van de door de man in het geding gebrachte draagkrachtberekening, gecorrigeerd voor zover het voorgaande daartoe aanleiding geeft, stelt het hof vast dat de man de draagkracht heeft om met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot 6 juli 2018 een bedrag van € 1.478,-- bruto per maand aan de vrouw te voldoen.
Het hof zal de partneralimentatie met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bepalen op genoemd bedrag van € 1.478,-- bruto per maand. Met het betalen van deze onderhoudsbijdrage is de grens van de draagkracht van de man bereikt.
Met ingang van 6 juli 2018 zal het hof, gelet op de met ingang van die datum verlaagde (aanvullende) behoefte van de vrouw (rov. 5.8.5), de partneralimentatie bepalen op € 966,89 bruto per maand.
Verdeling huwelijksgemeenschap
5.13.
Partijen hebben verzocht de (wijze) van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te gelasten. De vrouw stelt dat tot de huwelijksgemeenschap behoort:
a. de onroerende zaak aan de [adres] ( [postcode] ) [woonplaats] (hierna: de woning) en de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen
(Rabobank) met nummers:
- [rekeningnummer 1] ;
- [rekeningnummer 2] ;
- [rekeningnummer 3] en
- [rekeningnummer 4] ;
de auto’s, Toyota Yaris ( [kenteken 1] , 2000) en Chevrolet Tacuma ( [kenteken 2] , 2007);
de bankrekeningen met nummers [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] ten name van beide partijen;
de bankrekeningen met nummers [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 4] ten name van de vrouw;
de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 5] ten name van de man;
de levensverzekering met polisnummer voor de vrouw onbekend en ten name van de man;
de inboedel;
de twee honden.
5.14.
De man heeft bij verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek ingestemd met de verdeling van de saldi op peildatum 30 juni 2016 bij helfte van de navolgende bankrekeningen:
- [bankrekeningnummer 1] ;
- [bankrekeningnummer 2] ;
- [bankrekeningnummer 4] .
De verdeling van genoemde bankrekeningen behoeft derhalve geen nadere bespreking.
5.15.
De mondelinge behandeling in hoger beroep is enige tijd geschorst geweest teneinde partijen in de gelegenheid te stellen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap nader te overleggen.
Na hervatting van de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard gedeeltelijke overeenstemming te hebben bereikt. De overeenstemming van partijen betreft het navolgende:
  • de woning wordt in de verkoop geplaatst bij [makelaardij] Makelaardij B.V. te [vestigingsplaats] ; beide partijen zullen daartoe de opdracht geven;
  • de Chevrolet Tacuma wordt zonder nadere verrekening toegedeeld aan de vrouw met de verplichting aan de vrouw deze voor eind juli 2017 op haar naam te laten stellen;
  • de Toyota Yaris wordt zonder nadere verrekening toegedeeld aan de man;
  • de waarde van de levensverzekering (een overlijdensrisicoverzekering die is gekoppeld aan de hypothecaire geldlening – hof) wordt op nihil gewaardeerd.
5.16.
Ter zitting is in samenspraak met partijen de verdeling van de inboedelgoederen vastgesteld aan de hand van de door de vrouw als productie 11 overgelegde lijst. Tevens is daarbij betrokken de op de door de man als productie 10 in het geding gebracht lijst voorkomende wasdroger.
5.16.1.
Aan de man zal worden toegedeeld:
Woonkamer:
- glaswerk;
---- dolby surround Sony;
- kleine staande lamp met kap van glas;
Keuken en bijkeuken:
- Senseo koffiezet apparaat;
- stofzuiger Siemens;
- oven (1 jaar oud);
- strijkmachine (1 jaar oud Tefal);
- wasdroger;
Garage:
- metalen kasten (minus één);
- houten kast;
- ijzeren rek met plastic bakken 3 stuks;
- gereedschapskist incl. al het gereedschap, bakken met pluggen, schroeven en spijkers;
- metalen trap merk Brabantia;
- alle inhoud van deze kasten;
- alle plastic bakken;
- houten bezem;
Grote slaapkamer:
- bureau;
Kleine kamer;
- grijze kast (metallic look);
Tuin:
- bank voor zes tot zeven personen met bijbehorende kussens;
- parasol met draaivoet taupe kleurig.
5.16.2.
Aan de vrouw zal worden toegedeeld:
Woonkamer:
- eethoek;
- dressoir;
- sidetable;
- grote staande lamp met kap van glas;
Bijkeuken:
- kleine koelkast;
Garage:
- één metalen kast;
- draadloze boormachine met accu;
Grote slaapkamer:
- tweepersoons bed inclusief dekbedden 2 stuks en twee matrassen met softside matrassen;
- twee maal een eenpersoons dekbedovertrek en kussenhoezen en hoeslakens;
- licht wit houten nachtkastje;
- grijs nachtkastje (metallic look);
- tv met alle snoeren en toebehoren;
Kleine kamer:
- lange smalle kast met acht vakken met lederachtige manden en plastic manden;
Zolder:
- boeken kast met alle boeken;
Garage:
- draadloze boormachine met accu;
Tuin:
- - stoel;
- tafel met glazen plaat;
- kussen behorende bij de stoel;
Overig:
- houten kast oprit;
- twee metalen bakken met sierwerk tuin achter;
- fotoalbum met de foto’s van de vader van de vrouw;
- dvd met opname van de vader van de vrouw;
- de begrafenispolis van de vrouw;
- pensioenfondspapieren van de vrouw;
- kleding van de vrouw;
- alle sieraden van de vrouw (goud, zilver, boeddha armband e.d.);
- horloge.
5.16.3.
De fotoalbums met foto’s van de kinderen (vermeld onder kopje ‘Overig’) worden tussen partijen verdeeld. Zijdens de vrouw is ter zitting toegezegd de foto’s te kopiëren, zodat beide partijen over alle foto’s kunnen beschikken.
5.17.
Tussen partijen is, zoals ter zitting door hen bevestigd, nog in geschil de verdeling van:
- de erfenis gestort op bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] ;
- de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 5] ;
- de wasmachine;
- de honden.
Over de verdeling hiervan zal het hof thans beslissen.
Bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3]
5.18.1.
Met betrekking tot de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] voert de man het volgende aan.
Door de vrouw is op 27 juni 2016 van deze rekening het bedrag van € 28.000,-- opgenomen (prod. 7), waarna deze bankrekening door de vrouw is opgeheven (en door de man niet meer is in te zien). Nu dit bedrag de erfenis (van oorspronkelijk € 45.000,--) van wijlen de vader van de man betreft terzake waarvan bij testament is uitgesloten dat deze binnen enige gemeenschap valt (prod. 8), dient het volledige bedrag van € 28.000,-- aan de man te worden toegedeeld.
5.18.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij betwist niet dat de man een geldbedrag van de vader heeft geërfd, doch stelt dat dit kennelijk aan de gemeenschap ten goede is gekomen, zoals ook de giften (ter hoogte van ongeveer € 22.000,--) die zij van haar moeder heeft gekregen gewoon door partijen zijn verteerd.
5.18.3.
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de man een bedrag heeft geërfd van zijn vader onder uitsluitingsclausule, welk bedrag met wederzijds goedvinden is gestort op de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] die op naam stond van de vrouw. De onder uitsluitingsclausule verkregen gelden vallen niet in de huwelijksgemeenschap op grond van het bepaalde in (thans) art. 1:94 lid 2 onder a BW.
Blijkens het financieel jaaroverzicht 2015 van de Rabobank bedroeg op 31 december 2015, aldus kort voor de peildatum, het saldo van deze bankrekening € 28.000,--. Het saldo van deze rekening bedroeg op 1 juli 2016, derhalve daags na de peildatum, € 13.750,--. Gesteld noch gebleken is dat het saldo een andere herkomst had dan de erfenis van de man.
De vrouw heeft niet betwist dat zij in de aanloop naar de echtscheiding gelden van deze rekening heeft opgenomen. Gelet op het voorgaande zal het hof het saldo van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 3] van € 13.750,-- aan de man toedelen en de vrouw veroordelen tot betaling van het bedrag van € 14.250,-- aan de man.
Bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 5]
5.19.1.
De man stelt dat het saldo van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 5] op de peildatum 30 juni 2016 € 121,56 bedroeg. De man wenst dat dit bedrag bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
De vrouw gaat met betrekking tot genoemde bankrekening uit van een saldo van € 10.000,--.
5.19.2.
Het hof overweegt als volgt. Gezien de uiteenlopende verklaringen van partijen met betrekking tot het saldo van de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 5] zal het hof bepalen dat het saldo van deze rekening per peildatum 30 juni 2016 bij helfte moet worden verdeeld en zo er sprake is van een negatief saldo dat partijen in hun onderlinge verhouding daarvoor ieder voor de helft draagplichtig zijn.
Miele wasmachine
5.20.1.
Tussen partijen is in geschil de toedeling van de Miele wasmachine. Beide partijen wensen de wasmachine toegedeeld te krijgen.
5.20.2.
Het hof zal, gelet op het hierna (in rov 5.21.3.) volgende, de wasmachine, zonder nadere verrekening, toedelen aan de vrouw.
Honden
5.21.1.
Met betrekking tot de honden van partijen, twee golden retrievers, heeft de vrouw, samengevat, het volgende aangevoerd. De vrouw zou de honden, of in ieder geval één ervan, graag toegedeeld krijgen. Thans verblijft zij op een locatie waar honden niet zijn toegestaan, doch binnenkort kan zij haar intrek nemen in een appartement op de begane grond, waar zij de honden wel mag houden en waar ook een tuintje bij hoort. De vrouw heeft, anders dan de man beweert, altijd goed voor de honden gezorgd.
5.21.2.
De man kan er onder geen beding mee instemmen dat de honden aan de vrouw worden toegedeeld. Hij voert daartoe aan dat hij de vrouw niet in staat acht voor de honden te zorgen (zij lijdt aan een borderline stoornis), alsook dat de vrouw zich tijdens het huwelijk niet over de honden heeft ontfermd. Naar de mening van de man kan een adequate opvang voor de honden derhalve enkel bij hem verzekerd worden. De man heeft thans en gedurende het huwelijk de zorg voor de twee honden op zich genomen en hij heeft daar ook de financiële middelen voor. Volgens de man is het geen optie de honden, die respectievelijk 9 en 10 jaar oud en halfzusjes van elkaar zijn, van elkaar te scheiden, nu zij altijd bij elkaar zijn en als het ware een twee-eenheid vormen.
5.21.3.
Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hebben er blijk van gegeven veel om de honden te geven. Sinds het uiteen gaan van partijen verblijven de honden evenwel bij de man en de kinderen van partijen. Niet gesteld of gebleken is dat het daar niet goed met de honden gaat. Het hof zal de honden daarom aan de man toedelen, (mede gelet op rov. 5.20.2.) zonder nader verrekening, nu ter zitting is gebleken dat de honden voor partijen weliswaar een grote, doch ook vooral emotionele waarde vertegenwoordigen.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Voorts zal het hof de aanvullende verzoeken van partijen toewijzen als na te melden.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de echtscheiding en nevenvoorzieningen betreft.
Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 12 september 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de man aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen:
- met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot 6 juli 2018 een bedrag van € 1.478,-- bruto per maand;
- met ingang van 6 juli 2018 een bedrag van € 988,-- bruto per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
gelast de wijze van verdeling van de onroerende zaak aan de [adres] ( [postcode] ) [woonplaats] en de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen bij de Rabobank met nummers:
[rekeningnummer 1] ;
[rekeningnummer 2] ;
[rekeningnummer 3] en
[rekeningnummer 4]
conform het daaromtrent bepaalde in rov. 5.15. van deze beschikking;
stelt de verdeling vast van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap genoemd in rov. 5.13 sub b tot en met sub h conform het bepaalde in rov. 5.14., 5.15., 5.16.1. tot en met 5.16.3., 5.18.3., 5.19.2. en 5.21.3. van deze beschikking;
veroordeelt de vrouw tot betaling van het bedrag van € 14.250,-- aan de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, G.J. Vossestein en A.R. Autar, en is bij vervroeging op 6 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.