ECLI:NL:GHSHE:2017:3062

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
200.213.677_01 en 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot verhuizing na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de moeder toestemming is verleend om met hun minderjarige kind naar België te verhuizen. De vader, die het hoofdverblijf van het kind bij de moeder wil behouden, heeft in zijn beroepschrift verzocht de beschikking te vernietigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot verhuizing. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verhuizing in het belang van het kind is en dat de moeder de zorg- en opvoedingstaken niet goed heeft uitgevoerd. De moeder daarentegen betoogt dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar nieuwe gezinsleven met haar partner en dat zij de zorg voor het kind goed zal blijven waarborgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind om bij de moeder te blijven en te verhuizen naar België zwaarder weegt dan het belang van het kind om in zijn vertrouwde omgeving te blijven. Het hof heeft geoordeeld dat de vader voldoende contact met het kind kan behouden, ondanks de afstand, en dat de moeder de toezegging heeft gedaan om de bestaande contactregeling te respecteren. De vader's verzoek om een bijzondere curator te benoemen is afgewezen, omdat er geen belangenstrijd is aangetoond. De beslissing van het hof is op 6 juli 2017 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 juli 2017
Zaaknummers: 200.213.677/01 en 200.213.677/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/229890 FA RK 16-4756
in de zaak in hoger beroep, alsmede in het incidentele verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans,
tegen
[verweerster 1], voorheen genaamd [verweerster 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.H.J. van der Pluijm.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 maart 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende te beslissen dat de moeder niet-ontvankelijk is in het verzoek tot vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen en het verzoek om [minderjarige] aan te melden bij de basisschool in [plaats 1] , dan wel deze verzoeken af te wijzen als zijnde niet gegrond dan wel niet juist.
Ter zitting heeft de vader zijn verzoek zodanig aangevuld dat indien aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige] te verhuizen, de vader alsdan het hof verzoekt om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen.
Deze zaak is bij het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.213.677/01.
2.2.
Tevens heeft de vader in het beroepschrift verzocht de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen. Deze zaak is bij het geadministreerd onder zaaknummer 200.213.677/02.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 mei 2017, heeft de moeder het hof verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans dit appel/de grieven af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. M.W.J.M. de Man, kantoorgenoot van mr. Grijmans;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van der Pluijm en een tolk in de Poolse taal, de heer M.A. Wasewicz (tolknummer 850);
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 februari 2017;
  • de brief van de raad d.d. 19 april 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 18 mei 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 7 december 2006 te Helden met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
In de echtscheidingsbeschikking van 1 oktober 2012 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is, voor zover thans van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] zodanig bepaald dat hij eenmaal per veertien dagen op zondag bij de vader, in aanwezigheid van de moeder verblijft en de vakanties en feestdagen in onderling overleg worden verdeeld.
3.3.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder toestemming verleend om met [minderjarige] naar [plaats 1] , België, te verhuizen en om [minderjarige] aan te melden voor de basisschool genaamd Ecole Fondamentale Communale Heure-Le-Romain-Jules Bouwir.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
3.5.1.
De rechtbank heeft ten onrechte vervangende toestemming aan de moeder gegeven om met [minderjarige] naar België te verhuizen. In zijn eerste grief heeft de vader aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er op dit moment sprake is van een beperkte omgangsregeling, waarvan de moeder de toezegging heeft gedaan dat deze gestand wordt gedaan. Verder heeft de rechtbank volgens de vader ten onrechte overwogen dat hij in eerste instantie schriftelijk toestemming heeft verleend aan de moeder om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] en dat deze toestemming later is ingetrokken. Ook overweegt de rechtbank ten onrechte dat het belang van de moeder erin is gelegen dat zij bij haar nieuwe partner in [plaats 1] kan gaan wonen, die vanwege zijn sociale omgeving en netwerk is gebonden aan [plaats 1] en het belang van de vader, dat de omgang tussen hem en [minderjarige] blijft plaatsvinden, gewaarborgd is doordat de moeder heeft toegezegd dat de omgangsregeling gestand wordt gedaan.
Verder overweegt de rechtbank ten onrechte dat de angst van de vader dat de moeder samen met haar partner naar Polen zou vertrekken geen grondslag vindt in de feiten nu de nieuwe partner de Belgische nationaliteit heeft en onweersproken is dat hij geworteld is in België;
Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het belang van [minderjarige] om bij de moeder te verblijven en daarmee ook naar [plaats 1] te verhuizen groter dan het belang van [minderjarige] om in zijn vertrouwde omgeving te verblijven.
In de toelichting op zijn eerste grief heeft de vader erkend dat de moeder altijd de verzorgende ouder is geweest. De vader heeft daar echter, in het belang van [minderjarige] , mee ingestemd. De vader wilde en wil zo min mogelijk strijd met de moeder om [minderjarige] niet emotioneel te belasten. De moeder kan volgens de vader zeer fel zijn en om deze reden heeft de vader zijn eigen belang achtergesteld aan het belang van [minderjarige] .
Ook is de minimale omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] op initiatief van de moeder tot stand gekomen. De vader heeft hier mee ingestemd omdat hij het belang van [minderjarige] om in een stabiele omgeving op te groeien groter achtte dan zijn eigen belang om meer omgang te hebben met [minderjarige] .
De feitelijke omgang tussen de vader en [minderjarige] is al geruime tijd veel ruimer dan vastgelegd. Hij heeft regelmatig doordeweeks omgang met [minderjarige] . Hij ziet hem verder bij school, het voetbalveld en gaat wel eens een patatje met hem eten. De vader meent dat de huidige feitelijke omgang de vader-zoonrelatie versterkt. Dit zal niet meer mogelijk zijn wanneer de moeder verhuist naar [plaats 1] .
De toezegging van de moeder dat zij de omgangsregeling zal nakomen biedt volgens de vader geen garantie en wordt door de rechtbank zonder enige motivering overgenomen.
De vader meent dat uit niets blijkt op welke wijze de omgangsregeling een praktische invulling zal krijgen en dat de moeder de omgangsregeling na zal komen.
De vader is, mede gelet op ervaringen in het verleden, bang dat de moeder wederom de omgangsregeling niet zal nakomen en hij zich alsdan tot de rechter in België zal moeten wenden.
De vader heeft de moeder in eerste instantie toestemming gegeven voor een verhuizing naar België en uitdrukkelijk niet [plaats 1] . Deze toestemming heeft hij gegeven omdat de moeder toen druk op hem heeft uitgeoefend. Hij was bang dat hij anders in het geheel geen omgang meer zou hebben met [minderjarige] , dit ook gelet op ervaringen in het verleden. De reden van intrekking van deze toestemming ligt in het feit dat de vader het niet in het belang van [minderjarige] vindt dat hij met de moeder gaat verhuizen naar [plaats 1] .
De vader wijst erop dat uit niets volgt dat de nieuwe partner van de moeder vanwege zijn sociale omgeving en netwerk is gebonden aan [plaats 1] . De noodzaak om daar te blijven wonen is niet nader gemotiveerd. De vader meent dat de nieuwe partner van de moeder ook in [woonplaats van verweerster] kan gaan wonen. De extra reistijd naar zijn werk is minder ingrijpend dan dat [minderjarige] naar een volledig nieuwe omgeving moet verhuizen.
Het belang van de moeder om te verhuizen is volgens de vader niet groter dan het belang van [minderjarige] om in zijn vertrouwde omgeving te blijven.
De vader stelt dat de rechtbank het oordeel van de raad te gemakkelijk overneemt en dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het scenario dat [minderjarige] bij de moeder in [woonplaats van verweerster] blijft wonen. De vader meent dat de raad in het geheel niet heeft onderzocht wat nu het meest in het belang van [minderjarige] is.
3.5.2.
In zijn tweede grief heeft de vader gesteld dat de rechtbank ten onrechte vervangende toestemming heeft gegeven om [minderjarige] aan te melden bij de basisschool genaamd Ecole Fondamentale Communale Heure-Le-Romain-Jules Bouwir.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [minderjarige] bekend blijft met de Nederlandse taal omdat er op de door de moeder genoemde school ook in het Nederlands les dan wel Nederlandse les wordt gegeven.
De vader stelt voorop dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij naar school gaat in zijn eigen woonplaats. Uit niets blijkt verder dat de genoemde school in België les geeft in het Nederlands dan wel dat daar Nederlandse les wordt gegeven. Er zal een zware last rusten op [minderjarige] wanneer hij de Franse taal moet leren, bovendien zal hij door de taalbarrière moeilijker contacten leggen dan in [woonplaats van verweerster] .
3.5.3.
In zijn derde grief heeft de vader aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de wijziging hoofdverblijf bij de vader niet toegewezen kan worden, omdat de woonsituatie van de vader dit niet toelaat. Tevens overweegt de rechtbank ten onrechte dat het belang van [minderjarige] het niet toelaat om het verzoek tot wijziging hoofdverblijf toe te wijzen. Met name omdat de moeder overwegend de zorg voor [minderjarige] heeft gedragen.
De vader wijst er in de toelichting op deze grief op dat zijn huidige woonsituatie geen enkele belemmering vormt voor een wijziging van het hoofdverblijf bij hem. [minderjarige] kan het goed vinden met oma en de woning van oma is ruim genoeg om [minderjarige] een eigen kamer te bieden. Ook heeft de vader voldoende tijd om zorg te dragen voor de opvoeding.
Met de wijziging van het hoofdverblijf blijft [minderjarige] in zijn vertrouwde omgeving en kan de moeder zonder andere in hun belangen te schaden naar België verhuizen.
Dat de moeder overwegend de zorg voor [minderjarige] heeft gedragen en de vader een coulante houding daarin heeft aangenomen jegens de moeder kan hem nu niet worden tegengeworpen.
3.5.4.
Tot slot stelt de vader in zijn vierde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het belang van [minderjarige] met zich mee brengt dat er snel duidelijkheid komt in de situatie en heeft ten onrechte het verzoek om de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afgewezen.
De vader verbaast zich over de overweging van de rechtbank dat er snel duidelijkheid moet komen in de situatie. Tijdsdruk dient volgens hem altijd ondergeschikt te zijn aan een gedegen onderzoek en beslissing.
3.5.5.
Ter zitting heeft de vader benadrukt verder dat er naar het belang van [minderjarige] gekeken moet worden. Naar zijn mening is niet goed onderbouwd wat de belangen van [minderjarige] zijn.
Verder is het beeld dat van de vader is geschetst onjuist; hij is bijvoorbeeld niet armlastig.
Hij verleent mantelzorg aan zijn moeder en werkt daarnaast fulltime.
Verder vraagt de vader zich af waarom de nieuwe partner van de moeder niet kan verhuizen.
Volgens de vader heeft [minderjarige] zijn familie, school en sport in [woonplaats van verweerster] en zou hij een nieuw leven moeten opbouwen in België. Verder maakt de vader zich zorgen over het feit dat [minderjarige] in België nauwelijks Nederlands zal praten en horen. De moeder en haar partner zijn Pools, hij zal wonen in het Franstalige gedeelte van België waarbij hij op school slechts een paar uur Nederlands zal horen.
De vader houdt veel van [minderjarige] en wil graag contact met hem houden. Het is zijn wens dat [minderjarige] zelf de vader kan opzoeken wanneer hij wil, ook in de toekomst. Dit zal beperkt zijn wanneer [minderjarige] in België woont. Bovendien is de vader, bij eventuele toekomstige conflicten, aangewezen op een Franstalige rechter. Dit zijn allemaal beperkingen voor de vader. De vader verzoekt het hof tot slot een bijzonder curator te benoemen dan wel om een uitgebreid onderzoek van de raad om te kijken wat het belang is van [minderjarige] .
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
3.6.1.
De moeder heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de vader zich nauwelijks bezig hield en houdt met de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Niet omdat de moeder hem dit niet toestond, maar omdat hij hier geen interesse en oog voor had.
Daarom zijn de vader en de moeder in het kader van de echtscheiding een ouderschapsplan overeengekomen met een zorgverdeling die daar rekening mee hield. Deze regeling is overgenomen in de echtscheidingsbeschikking.
Na enkele jaren is deze regeling gewijzigd. [minderjarige] verblijft en zondag in de veertien dagen bij de vader van 12:00 tot 19:00/20:00 uur, zonder overnachting en zonder aanwezigheid van de moeder.
Sinds de echtscheiding zijn vijf jaren verstreken, waarin de vader nimmer zelf enig initiatief heeft genomen om de zorgregeling met [minderjarige] verder uit te breiden. Hij had hier geen interesse in en vond het goed zo. De moeder ontkent dat zij de strijd op zocht en ruzie wilde.
De vader is behalve bij de omgang niet betrokken bij de opvoeding van [minderjarige] . Het is de moeder die [minderjarige] een stabiele omgeving biedt ongeacht waar dit is.
De tussentijdse contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] vinden volgens de moeder zeker niet met enige regelmaat plaats. Pas vanaf deze procedure verschijnt de vader af en toe op het voetbalveld en is hij een paar keer een patatje met [minderjarige] gaan eten. Van een structureel tussentijds contact is geen sprake. Verder onderneemt de vader weinig met [minderjarige] wanneer [minderjarige] bij hem verblijft en worden afspraken door de man vaak niet nagekomen.
De moeder zal, ingeval van een verhuizing, de reguliere omgangsregeling niet wijzigen.
Zij heeft de toezegging gedaan en zij zal [minderjarige] halen en brengen. De moeder acht dit in het belang van [minderjarige] . Zij ontkent dat zij in het verleden de omgangsregeling niet altijd is nagekomen. De vader hoeft zich derhalve geen zorgen te maken over de nakoming van de zorgregeling door de moeder.
Wat betreft de schriftelijke toestemming volgt de moeder de grief van de vader niet. Hij heeft zelf in eerste instantie toestemming gegeven aan haar om met [minderjarige] te verhuizen. De reden voor de plotselinge weigering is de moeder niet duidelijk.
De moeder meent dat door de verhuizing de belangen van [minderjarige] niet worden geschaad en dat deze in het belang van [minderjarige] is.
De moeder meent dat haar belangen niet volledig los van de belangen van haar partner kunnen worden gezien. Zeker nu zij op 25 februari 2017 met elkaar zijn getrouwd, zij samen een nieuw gezin willen vormen en willen gaan samenwonen. Zij heeft het recht om een nieuw leven te beginnen. De moeder benadrukt dat zij de belangen van [minderjarige] voorop stelt.
De moeder benadrukt dat [minderjarige] ook in [plaats 1] naar school zal gaan en daar zal gaan voetballen. Hij heeft daar reeds vele sociale contacten opgedaan. Hij is nog jong en flexibel en een verhuizing zal weinig problemen opleveren. Dit wordt lastiger wanneer hij naar de middelbare school gaat.
De vertrouwde omgeving van [minderjarige] is primair zijn gezinsleven met de moeder. Verder verblijft hij al in de weekenden en de vakanties in België en is dit reeds een vertrouwde omgeving voor hem. Hij verheugt zich bovendien op een verhuizing.
Volgens de moeder heeft de raad terecht geen aanleiding gezien om een raadsonderzoek te adviseren.
3.6.2.
Met betrekking tot de tweede grief van de vader voert de moeder aan dat het ook in het belang van [minderjarige] is dat hij in België naar school gaat. Op de school in [plaats 1] krijgt hij les in het Nederlands. Hij is daarnaast bezig met de Franse taal te leren en heeft al een hele woordenschat. Hij zal ook in [plaats 1] naar voetbal gaan en op die manier bekend worden met de Franse taal.
3.6.3.
De vader heeft zich nooit met de opvoeding dan wel zorgtaken van [minderjarige] beziggehouden. Een wijziging van hoofdverblijf zou betekenen dat de vader echt aandacht, zorg en opvoeding moet gaan geven aan [minderjarige] , waarmee hij zich tot op heden nauwelijks heeft beziggehouden. De vader is hiertoe niet in staat volgens de moeder. De moeder betwist dat de woning van oma geen belemmering vormt om in op te groeien en bovendien geeft de vader geen goed voorbeeld aan [minderjarige] . De vader heeft zijn financiën niet op orde en is afhankelijk van zijn moeder. De moeder meent dan ook dat de vader [minderjarige] geen stabiele omgeving kan bieden.
De relatie tussen de vader en [minderjarige] is verder moeizaam. [minderjarige] laat nu regelmatig al grote weerstand zien in zijn contact met de vader, laat staan dat hij bij de vader zijn hoofdverblijf zou houden. Ook is [minderjarige] vaak bang voor de onverwachte boosheid van de vader. De vader laat zich bijzonder negatief uit over de moeder en haar partner.
3.6.4.
De rechtbank heeft volgens de moeder terecht de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat het belang van [minderjarige] met zich brengt dat er snel duidelijkheid komt in de situatie. De rechtbank is door partijen voldoende geïnformeerd en heeft een belangenafweging gemaakt. Van tijdsdruk is geen sprake, het is echter in het belang van [minderjarige] dat er spoedig duidelijkheid komt. Deze kwestie speelt al veel te lang voor [minderjarige] temeer nu de vader in eerste instantie toestemming voor de verhuizing had gegeven, waarvan [minderjarige] op de hoogte was. De moeder laat [minderjarige] zijn schooljaar in [woonplaats van verweerster] afronden en is van plan om in de zomervakantie naar [plaats 1] te verhuizen.
3.6.5.
Ter zitting heeft de moeder daaraan toegevoegd dat de bezwaren van de vader geen effect zullen hebben op het contact tussen de vader en zoon. De moeder garandeert dat contact tussen de vader en zoon in tact blijft. Daarnaast heeft de moeder aangevoerd dat de rechtbank alle belangen heeft afgewogen, ook die van [minderjarige] .
De vader werkt fulltime en is mantelzorger, de moeder betwijfelt of het voor [minderjarige] beter zou zijn om in plaats van met moeder te verhuizen bij de vader te gaan wonen. Dit betekent een ander dorp, een andere school, en ook nieuwe omgeving.
De partner van de moeder werkt op locatie in België. Hij werkt in een grote regio in de bouw. Het is voor hem geen optie om in Nederland te gaan wonen.
[minderjarige] is tien jaar, en is in de weekenden en de vakanties al veel in België. Een wijziging in deze levensfase is beter dan over een aantal jaren. De moeder verzekert dat het contact met de vader zal doorlopen en voorziet geen problemen met de taal.
De moeder ziet verder geen noodzaak tot het benoemen van een bijzondere curator dan wel een raadsonderzoek. Er zijn geen zorgen. Het is de wens van de moeder om in de zomervakantie 2017 te verhuizen, zodat [minderjarige] eerst zijn schooljaar in Nederland kan afmaken.
3.7.
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat nu [minderjarige] altijd bij de moeder is geweest en zij de verzorging en opvoeding op zich heeft genomen, de raad het in het belang van [minderjarige] acht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Verder heeft de raad benadrukt dat de band die de vader met [minderjarige] heeft, niet verandert door een verhuizing. De afstand hoeft geen belemmering te zijn voor een goede relatie, aldus de raad.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen ertoe leiden dat deze zwaarder dienen te wegen dan het belang van de minderjarige.
Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige en een eventuele nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
3.8.2.
Het hof overweegt dat voor zover de vader heeft verzocht om een onderzoek door de raad, het hof zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht de moeder vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 1] , België, te verhuizen alsmede om [minderjarige] aan te melden voor de basisschool genaamd Ecole Fondamentale Communale Heure-Le-Romain-Jules Bouvir heeft verleend.
Het hof acht het belang van [minderjarige] om bij de moeder te blijven en te verhuizen naar [plaats 1] , België, groter dan het belang van [minderjarige] om in zijn vertrouwde omgeving te blijven wonen, ook als dat zou impliceren dat zijn hoofdverblijf bij de vader zou zijn, overeenkomstig het voorwaardelijke subsidiaire verzoek van de vader in hoger beroep.
Het hof overweegt daartoe dat [minderjarige] altijd bij de moeder is geweest en zij de verzorgende ouder is, hetgeen door de vader ook wordt erkend.
Partijen zijn in het kader van de echtscheiding in oktober 2012 een ouderschapsplan overeengekomen waarin de feitelijke situatie - waarbij de moeder de hoofdopvoeder was - als uitgangspunt is genomen. Het hoofdverblijf van [minderjarige] is bij de moeder bepaald en er is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gemaakt.
Deze destijds beperkte verdeling van zorg- en opvoedingstaken, waarbij [minderjarige] één keer in de veertien dagen samen met de moeder op zondag bij de vader verbleef, is nadien zodanig aangepast dat [minderjarige] op de betreffende zondag zonder de moeder bij de vader verblijft van 9:00 uur tot 20:00 uur. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is gebleken dat de vader het thans aan [minderjarige] over laat op welk tijdstip hij op zondag naar de vader toe wil komen, dit wisselt derhalve per keer.
Voorts is gebleken dat het de moeder is die de ouderavonden op school bezoekt en [minderjarige] begeleidt tijdens bezoeken aan de huisarts, de tandarts en dergelijke.
Voor zover de vader heeft gesteld dat hij min of meer gedwongen is om in te stemmen met de eenzijdige opvoeding van [minderjarige] door de moeder alsook met de beperkte contactregeling aangezien hij zo min mogelijk ruzie wilde met de moeder en [minderjarige] emotioneel niet wilde belasten, gaat het hof hieraan voorbij. Niet alleen heeft de moeder deze stelling betwist, ook overigens is het hof uit niets gebleken of aannemelijk geworden dat op de vader enige dwang of aandrang om mee te werken aan de bestaande opvoedingssituatie en/of de beperkte contactregeling is uitgeoefend.
De moeder heeft medio september 2016 schriftelijk toestemming aan de vader gevraagd om samen met [minderjarige] naar België te verhuizen om bij haar partner - met wie zij sinds begin 2015 een LAT - relatie heeft - te gaan wonen. Haar partner woont en werkt al geruime tijd in België. Zijn werkzaamheden in de bouw voert hij uit op verschillende plaatsen in België en moet derhalve geacht worden te zijn gebonden aan (wonen in) België. Het is de wens van de moeder om met haar nieuwe partner een nieuw gezinsleven op te bouwen in [plaats 1] , België.
Nadat de vader op 10 september 2016 deze toestemming heeft gegeven, heeft de moeder haar trouwplannen samen met haar partner geconcretiseerd. Dit huwelijk is op 25 februari 2017 voltrokken. Ook heeft de moeder, na ontvangst van de schriftelijke toestemming, een school in [plaats 1] , België, voor [minderjarige] uitgekozen.
De vader heeft zijn toestemming echter op een later moment ingetrokken.
Uit hetgeen door de vader in de toelichting op zijn eerste grief heeft gesteld en zijn toelichting ter zitting maakt het hof niet op dat de vader door de moeder onder druk is gezet om toestemming voor een verhuizing naar België te geven. Evenmin is gebleken, althans aannemelijk geworden dat zijn vrees - dat hij anders in het geheel geen omgang meer zou hebben met [minderjarige] – op goede gronden is gebaseerd.
Door de moeder is bovendien toegezegd dat zij de bestaande verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal blijven ondersteunen en zij [minderjarige] één zondag in de veertien dagen naar de vader zal brengen en hem daar ook weer zal ophalen. De afstand tussen [plaats 1] en [woonplaats van appellant] bedraagt circa 80 kilometer ofwel een uur reistijd met de auto. Het hof begrijpt derhalve dat de verhuizing van [minderjarige] met de moeder geen wijziging, althans niet substantieel, zal inhouden ten opzichte van de bestaande contactregeling. Het is het hof verder niet gebleken dat er sprake was van een structureel tussentijds contact tussen de vader en [minderjarige] .
[minderjarige] is er inmiddels aan gewend om deze afstand af te leggen aangezien hij reeds geruime tijd de weekenden en de vakanties doorbrengt met zijn moeder bij haar nieuwe echtgenoot. Daarbij komt dat ter zitting van het hof door de raad is benadrukt dat de afstand in de onderhavige zaak niet maakt dat de band tussen de vader en [minderjarige] verandert. Zoals de raad ter zitting heeft verwoord, behoeft deze afstand geen belemmering te zijn voor een goede relatie tussen een ouder en een kind.
Het hof acht het ook in het belang van [minderjarige] dat hij in de buurt van zijn nieuwe woonplaats naar school kan gaan. Vanaf zijn geboorte is [minderjarige] opgegroeid in een gezinssituatie waarin hij met zowel de Nederlandse als de Poolse taal wordt opgevoed. Het hof meent dat mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] alsmede zijn achtergrond er voor hem geen voorzienbare moeilijkheden zullen zijn om in [plaats 1] , België, onderwijs te gaan volgen. Bovendien volgt uit de door de moeder overgelegde informatie - productie 6 - dat hij, naast de twaalf uren Frans per week, twaalf uren les zal krijgen in het Nederlands. Deze immersie (onderdompeling) heeft tot doel, zo begrijpt het hof uit de brief van 15 mei 2017 van de leerkracht Nederlands van voornoemde school, dat leerlingen de twee talen beheersen als ze de school verlaten.
3.8.4.
Het hof acht de belangen van de vader, met name gelegen in het behoud van zijn contact met de minderjarige, afdoende beschermd door de wijze waarop de contactregeling vanaf het moment van de verhuizing wordt geborgd. Met name de toezegging van de moeder om het brengen en ophalen in de toekomst voor haar rekening te nemen maakt dat de vader niet eens een eigen, extra, inspanning behoeft te leveren. Dat er door de week geen of minder mogelijkheden zijn tot contact name tussen de vader en de minderjarige raakt het belang van de vader, doch het hof laat het belang bij de verhuizing van zowel de minderjarige als de moeder in dit geval prevaleren.
3.8.4.
Uit artikel 1:250 BW volgt onder andere dat de rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende verzorging en opvoeding van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende een bijzondere curator benoemt, om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
3.8.5.
De vader heeft het hof verzocht om een bijzondere curator te benoemen om te onderzoek of het in het belang van [minderjarige] is om met de moeder te verhuizen. De moeder ziet daartoe geen noodzaak.
Het hof ziet de toegevoegde waarde van een bijzondere curator in deze zaak niet en is van oordeel dan [minderjarige] geen belang heeft bij benoeming van een bijzondere curator.
Het hof overweegt daartoe dat uit de inhoud van de stukken niet is gebleken van een belangenstrijd tussen de ouders en [minderjarige] die de benoeming van een bijzondere curator rechtvaardigt.
Het verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
Schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad
3.8.6.
Nu het hof in de hoofdzaak bij uitspraak van heden zal beslissen, heeft de vader geen belang meer bij zijn incidenteel verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.213.677/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 maart 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.213.677/02
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens, P.M.M. Mostermans en is op 6 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.