De door [geintimeerden c.s.] voorgebrachte getuige [accountant] , accountant, heeft verklaard, voor zover van belang:
“De eerste besprekingen die met de heer en mevrouw [geintimeerden c.s.] en de heer en mevrouw [appellanten c.s.] zijn gevoerd over het vof-contract zijn gevoerd door mijn voorganger [voorganger van de accountant] (…). Hij heeft die besprekingen gevoerd tot aan het sluiten van het vof-contract. Ik heb aantekeningen van besprekingen teruggezien die al uit de zomer van 2008 dateren. Per 1 september 2008 heb ik de accountantspraktijk van [voorganger van de accountant] overgenomen. Ik ben maar bij één bespreking aanwezig geweest voorafgaande aan het tekenen van het vof-contract. Dat was in het voorjaar van 2009, dat moet in januari of februari zijn geweest. (…) Ik kan mij niet meer herinneren wat er tijdens die bespreking concreet besproken is over het vof-contract. Ik weet dus ook niet of en wat er toen is besproken over de arbeidsbeloning en de verdeling van de winst. Het vof-contract is feitelijk door mij getypt op aanwijzingen van [voorganger van de accountant] .
U vraagt mij of ik daarna nog met [appellanten c.s.] en [geintimeerden c.s.] heb gesproken over de arbeidsbeloning en de verdeling van de winst. Dat is inderdaad zo. In mijn aantekeningen, die ik vandaag bij me heb, heb ik teruggezien dat ik op 1 juni 2011 een bespreking heb gevoerd over de conceptjaarrekening over 2010. (…) Het resultaat van de vof over 2010 was negatief. Tijdens die bespreking is er onder andere gesproken over de verdeling van het resultaat. Tijdens die bespreking zijn er tussen partijen nadere afspraken gemaakt over de verdeling van het resultaat over 2010, 2011 en 2012. (Nu dit deel van de verklaring aan mij wordt voorgelezen merk ik wel op dat de nadere afspraken in feite alleen zien op 2012, omdat de bestaande afspraken over 2010 en 2011 niet wijzigden). U vraagt mij of in mijn aantekeningen staat dat het hierbij om nadere afspraken gaat. In mijn aantekeningen heb ik een verwijzing opgenomen naar artikel 7 lid 2 van het vof-contract met de vermelding om die afspraken in een addendum op te nemen. Bij mijn weten is dat laatste echter niet meer gebeurd. De nadere afspraken hielden in dat het resultaat over 2010 en over 2011 zou worden verdeeld aldus dat de heer en mevrouw [appellanten c.s.] voor 2/3e in het resultaat zouden meedelen en de heer en mevrouw [geintimeerden c.s.] voor 1/3e. Verder hielden de nadere afspraken in dat het resultaat over 2012 zou worden verdeeld aldus dat de heer en mevrouw [appellanten c.s.] voor 80% zouden meedelen in het resultaat en de heer en mevrouw [geintimeerden c.s.] voor 20%. Ik heb in mijn aantekeningen ook nog staan dat het resultaat over 2013 zou worden verdeeld aldus dat de heer en mevrouw [appellanten c.s.] daar voor 90% in zouden delen en de heer en mevrouw [geintimeerden c.s.] voor 10%, maar ik heb daar wel bij geschreven dat dit nog niet is afgesproken. (…) Bij het maken van de nadere afspraken over de verdeling van het resultaat is wat ik mij kan herinneren niet als afzonderlijk component gesproken over de arbeidsbeloning. Bij de gemaakte afspraken over de verdeling van het resultaat gaat het naar mijn oordeel over het resultaat zoals die uit de winst- en verliesrekening blijkt. Dat kan dan een nettowinst of een nettoverlies zijn.
(…)
Mr. Houben toont mij bijlage 1 bij mijn brief die is overgelegd als productie 4 bij de inleidende dagvaarding. Die bijlage betreft de aantekeningen van de bespreking van 1 juni 2011 waarover ik zojuist heb verklaard. Ik toon u mijn aantekeningen van die bespreking en ik hoor u zeggen dat die overeenkomen met genoemde bijlage. Mr. Houben vraagt mij of de nadere afspraken over de verdeling van de winst over 2010, 2011 en 2012 zoals vermeld in de aantekeningen ook tijdens de bespreking van 1 juni 2011 zo mondeling zijn gemaakt. Ik heb die aantekeningen tijdens de bespreking gemaakt, dus wat daar in staat is toen besproken en afgesproken.
(…)
Mr. Van Wel houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat de heer [appellant] tijdens de bespreking op 1 juni 2011 aan de orde stelde dat hij vond dat zijn arbeidsprestatie niet in verhouding stond tot de verdeling van de winst. Mr. Van Wel vraagt waarom vervolgens nadere afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de winst in plaats van over de arbeidsbeloning. Ik zeg daarop dat het ging om de verdeling van het resultaat. Tijdens de bespreking werd het onderscheid tussen de arbeidsbeloning en het resultaat niet zo duidelijk gemaakt door partijen. De heer [appellant] roerde aan dat hij en zijn echtgenote een grotere arbeidsprestatie dan [geintimeerden c.s.] leverden dan werd weerspiegeld in de verdeling van het totale resultaat. Mr. Van Wel houdt mij voor dat het maken van de nadere afspraken waarover ik heb verklaard tot gevolg heeft dat [appellanten c.s.] een groter verlies kreeg te dragen dan [geintimeerden c.s.] . Ik zeg daarop dat partijen er bij het maken van de afspraken vanuit gingen dat in de jaren na 2010 een positief resultaat zou worden behaald. Uit mijn aantekeningen blijkt hierover dat het resultaat over 2010 negatief was door de verbouwing, sluiting en opstart. In mijn aantekeningen over de bespreking van 1 juni 2011 staat hierover dat in 2011 omzetten boven verwachting worden gerealiseerd. (…)
Tijdens de bespreking van 1 juni 2011 was de conceptjaarrekening over 2010 al gereed en die was vooraf ook al aan partijen verstrekt. De definitieve jaarrekening over 2010 is toen niet ondertekend door partijen. Het is namelijk gebruikelijk om aan de hand van aantekeningen die tijdens de bespreking over de conceptjaarrekening worden gemaakt eventuele aanpassingen te verwerken en dat dan vervolgens de definitieve jaarrekening voor akkoord wordt getekend. Mr. Van Wel vraagt mij of de definitieve jaarrekening over 2010 afwijkt van de conceptjaarrekening. Ik kijk nu naar pagina 22 van de definitieve jaarrekening waarin de verdeling van het resultaat is opgenomen. Die pagina wijkt niet af van wat er in de conceptjaarrekening staat vermeld. Mr. Van Wel vraagt mij hoe het kan dat de definitieve jaarrekening op dit punt niet afwijkt van de conceptjaarrekening terwijl ik eerder heb verklaard dat er tijdens de bespreking nadere afspraken zijn gemaakt over de verdeling van het resultaat. Dat komt omdat de nadere afspraken geen effect hadden voor 2010. Tussen partijen gold namelijk al vanaf het aangaan van de vof de afspraak dat de heer en mevrouw [appellanten c.s.] voor 2/3e in het resultaat zouden meedelen en de heer en mevrouw [geintimeerden c.s.] voor 1/3e en dat bleef zo voor 2010 en 2011. De nadere afspraken hadden pas gevolgen voor 2012 en verder.
Tijdens de bespreking van 1 juni 2011 heb ik voor partijen geen alternatieven doorgerekend voor de verdeling van het resultaat over 2010, omdat de staande afspraak toen al was een verdeling van het resultaat op basis van 2/3e – 1/3e en dat veranderde niet voor 2010. (…) Mr. Van Wel houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat van begin af aan tussen partijen de afspraak was een verdeling van het resultaat op basis van 2/3e – 1/3e, maar dat op pagina 21 van de definitieve jaarrekening over 2010 staat vermeld dat het resultaat wordt verdeeld op basis van 25% voor iedere vennoot. Ik heb die pagina uit de jaarrekening voor mij. Daaruit blijkt dat het bij die verdeling op basis van iedere vennoot 25% gaat om het resterende resultaat. De uiteindelijke verdeling op basis van 2/3e – 1/3e wordt bereikt door de verwijzing in artikel 9 van het vof-contract naar artikel 7 lid 2 van dat contract. Ter verduidelijking merk ik op dat het daarbij gaat om de verdeling van de arbeidsvergoeding. De jaarrekening over 2009 is ook conform de afspraak 2/3e – 1/3e opgesteld, anders had ik die jaarrekening zo niet opgesteld. Ik heb dat ook al toegelicht in mijn brief aan Sijmkens (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) (…).
Tot slot vraagt u mij nog het volgende. In artikel 9 lid 4b van het vof-contract is bepaald dat de vennoten ieder voor 25% delen in de nettowinsten dan wel de nettoverliezen. U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat via de verwijzing in artikel 9 van het contract, meer specifiek in lid 4a, naar de verhouding die in artikel 7 lid 2 wordt toegepast bij de vaststelling van de arbeidsbeloning, werd bereikt dat het resultaat van de vof tussen de vennoten moest worden verdeeld in de verhouding 2/3e voor de heer en mevrouw [appellanten c.s.] en 1/3e voor de heer en mevrouw [geintimeerden c.s.] . U vraagt mij waarom als de afspraak van begin af aan was dat het resultaat zou worden verdeeld in de verhouding 2/3e – 1/3e dit niet simpelweg op deze wijze in het contract is bepaald en waarom dit dan zo omslachtig zou zijn geregeld in artikel 9 met verwijzing naar artikel 7 lid 2 van het vof-contract. Ik snap uw vraag, maar ik weet niet meer waarom de afspraak over de verdeling van het resultaat destijds op deze wijze in het contract is geregeld.”