In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2017, betreft het een incident ex artikel 222 Rv in het kader van een hoger beroep. De appellant, wonende te [woonplaats], is in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, dat op 27 juli 2016 is gewezen. De appellant is verweerder in het incident, terwijl de geïntimeerden, bestaande uit Participaties Holding B.V. en Unitech B.V., eiseressen in het incident zijn. De advocaat van de appellant is mr. B.A.R. Janssen, terwijl de advocaat van de geïntimeerden mr. M.P. Wolf is.
De procedure in hoger beroep is ingeleid met een dagvaarding op 26 oktober 2016, hersteld bij exploot van 4 november 2016. Het hof heeft de vordering tot voeging van de onderhavige zaak met een andere aanhangige zaak (zaaknummer 200.207.475/01) beoordeeld. Het hof overweegt dat de vordering tot voeging tijdig is ingesteld en dat er een zodanige samenhang bestaat tussen beide zaken dat een gelijktijdige behandeling door dezelfde rechter noodzakelijk is voor een goede en doelmatige rechtspleging.
Het hof heeft de vordering tot voeging toegewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol van 1 augustus 2017 voor memorie van antwoord, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juli 2017.