Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3814670 CV EXPL 15-666)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met acht grieven, producties en een vermeerdering van eis;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi, waarbij de advocaat van [appellant] pleitnotities heeft overgelegd.
3. De beoordeling
grief 2wordt opgekomen tegen de vaststelling onder d. De huurovereenkomst is niet aangegaan voor, maar
totde duur van vijf jaar, derhalve tot 31 oktober 2017, aldus [appellant] . [geïntimeerde] erkent dit feit. Het hof zal dit onderdeel verbeterd lezen. Deze verbetering leidt niet tot een andere beslissing.
grief 3komt [appellant] op tegen de eerste zin van rechtsoverweging 3.2 waarin de kantonrechter vaststelt dat bij de (inleidende) dagvaarding een kopie van de huurovereenkomst gedateerd 1 december 2012 is overgelegd. Die overeenkomst was niet aangehecht, aldus [appellant] . Bij deze grief heeft [appellant] geen belang omdat hij al ten tijde van de eerste aanleg de beschikking heeft gekregen over dat stuk, zodat [appellant] niet in zijn verdediging is geschaad. Eventuele gegrondheid van de grief kan ook niet leiden tot een ander dictum.
grief 4stelt [appellant] dat het voor de beoordeling van de vorderingen en het verweer relevant is vast stellen of het huurcontract gedateerd 1 december 2012 authentiek is ( [appellant] bestrijdt dit en stelt dat het niet zijn handtekening is onder het contract), en dat dus de rechtsverhouding tussen partijen is neergelegd in de overeenkomst gedateerd 1 oktober 2012. Hetgeen de kantonrechter overwoog in rechtsoverweging 3.2 en volgende zou mitsdien niet juist zijn. De kantonrechter overwoog (in rov. 3.2):
[wijnhandel] wijn handel”op de ruiten stond, vgl. de foto’s overgelegd bij CvA in reconventie. Zulks is van belang bij de hiervoor bedoelde waardering van de rechtsgevolgen van de door partijen gesloten overeenkomst in het licht van de eisen van redelijkheid en billijkheid en de evt. afwijking op die overeenkomst op voet van artikel 6:248 lid 2 BW.
grief 6komt [appellant] op tegen de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten stellende dat zodanige kosten niet zijn gemaakt. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van Wet normering incassokosten, zodat de grief faalt.
grieven 7 en 8hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven derhalve geen bespreking. Aan een bewijsfase komt het hof niet toe nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die zijn betwist en bij bewezenverklaring tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.