ECLI:NL:GHSHE:2017:2986

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
200.214.809_01 en 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijzing hoger beroep naar gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een geschil tussen de vader en de moeder van een minderjarige dochter. De vader had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2017, waarin beslissingen waren genomen over het hoofdverblijf, ouderlijk gezag en zorgregeling van de minderjarige. De vader verzocht tevens om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring en om verwijzing van zijn appel naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

De advocaat van de moeder heeft zich verzet tegen het verwijzingsverzoek van de vader. Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke mededelingen van beide partijen en heeft besloten dat een mondelinge behandeling over het verwijzingsverzoek niet nodig was. Het hof heeft vervolgens overwogen dat, hoewel er overlap is in de geschilpunten die aan het hof Arnhem-Leeuwarden zijn voorgelegd, er geen reden is om de zaak te verwijzen. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek van de vader tot verwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden moet worden afgewezen.

In de beslissing heeft het hof ook bepaald dat de vader de volledige processtukken van de eerste aanleg uiterlijk op 21 juli 2017 aan het hof en de moeder moet overleggen, en dat de moeder de gelegenheid heeft om uiterlijk tot 8 augustus 2017 een verweerschrift in te dienen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 juni 2017
Zaaknummers: 200.214.809/01 en 200.214.809/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/290500 / FA RK 15-1001_2
in de zaken in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.J.V.H. Stoffels,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2017 inzake hoofdverblijf, ouderlijk gezag en zorgregeling betreffende de minderjarige dochter van partijen [de minderjarige] .

2.Het geding in hoger beroep

De vader is op 28 april 2017 in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking. Tevens heeft hij verzocht om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Uit zijn appelschrift blijkt voorts dat de vader het hof heeft verzocht om verwijzing van zijn appel naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, alwaar reeds voorligt:
(na cassatie en verwijzing door de Hoge Raad d.d. 8 juli 2016) het beroep, door de vader oorspronkelijk bij het hof ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 februari 2015 en
het beroep, door de vader op 25 oktober 2016 bij het hof ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2016, welk beroep het hof op 24 november 2016 naar het hof Arnhem-Leeuwarden heeft verwezen.
Namens de moeder heeft haar advocaat zich bij brief van 12 mei 2017 tegen het verwijzingsverzoek van de vader verzet.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de V6 formulieren van de zijde van de advocaat van de moeder van 31 mei 2017 en de advocaat van de vader van 1 juni 2017.
Partijen hebben het hof schriftelijk medegedeeld dat inzake het verwijzingsverzoek een mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
Zoals bepaald in artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie kan het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is. Het hof is van oordeel dat het verwijzingsverzoek van de vader dient te worden afgewezen. Weliswaar behelst het thans door de vader ingestelde beroep en daarmee samenhangende schorsingsverzoek deels dezelfde geschilpunten als die welke ook eerder aan het hof Arnhem-Leeuwarden zijn voorgelegd, maar het hof ziet in hetgeen is aangevoerd geen reden tot verwijzing van de onderhavige zaken naar het hof Arnhem-Leeuwarden.

3.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot verwijzing naar hof Arnhem-Leeuwarden af;
bepaalt dat de vader de volledige processtukken van de eerste aanleg uiterlijk op 21 juli 2017 aan het hof en de moeder dient over te leggen;
bepaalt voorts dat de moeder uiterlijk tot 8 augustus 2017 de gelegenheid heeft een verweerschrift zowel in de hoofdzaak als in het schorsingsincident in te dienen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, P.M.M. Mostermans en J.C.E. Ackermans-Wijn en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.