ECLI:NL:GHSHE:2017:2924

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
20-000461-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan grieven in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor openlijk geweld jegens drie politieambtenaren. De rechtbank had daarnaast schadevergoedingen toegewezen aan drie benadeelde partijen. De verdachte, geboren in 1976 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in zijn hoger beroep, omdat er geen grieven waren ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen schriftelijke grieven had ingediend en ook geen mondelinge bezwaren had opgegeven, noch een advocaat had gemachtigd om dit te doen. Op basis van artikel 416, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. E.N. van der Spoel, en de raadsheren mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. F.C.J.E. Meeuwis, in aanwezigheid van griffier mr. N.S. Willems Ettori-Oort. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000461-16
Uitspraak : 14 juni 2017
VERSTEK, DNIP

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 februari 2016 in de strafzaak met parketnummer
02-800374-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is verdachte ter zake van het plegen van openlijk geweld jegens drie politieambtenaren veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toegewezen tot een bedrag van € 500,00, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.150,00 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 2.070,00, telkens met vermeerdering met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, wegens een gebrek aan grieven.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof is van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep op grond van artikel 416, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, dan wel daartoe een advocaat heeft gemachtigd. Het hof komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 14 juni 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.