5.2.De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 3.2.1 tot en met 3.2.12 van het vonnis van 25 maart 2015 enkele feiten vastgesteld. Het hof maakt daarbij de volgende twee kanttekeningen:
I. In de toelichting op grief 1 heeft [appellant] enkele kanttekeningen gemaakt bij rov. 3.2.4 van het vonnis. Het hof zal die kanttekeningen verderop in dit arrest, bij de behandeling van grief 1, bespreken. De kanttekeningen doen niet af aan de juistheid van de door de rechtbank in rov. 3.2.4 vastgestelde feiten.
II. In rov. 3.2.11 van het vonnis heeft de rechtbank door een kennelijke verschrijving de vier facturen uit 2012 onvermeld gelaten. Het hof zal die facturen hierna in rov. 5.2.11 alsnog vermelden.
Met inachtneming van deze twee kanttekeningen kan in dit hoger beroep worden uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Het hof zal de door de rechtbank vastgestelde feiten, vernummerd tot 5.2.1 tot en met 5.2.12, hieronder weergeven.
5.2.1.[de maatschap] is een in [vestigingsplaats] gevestigd advocatenkantoor. Tot 1 juli 2013 was mr. [advocaat] (hierna: [advocaat] ) als advocaat aan dit kantoor verbonden.
5.2.2[advocaat] heeft [appellant] vanaf 1998 bijgestaan in een arbeidsconflict tussen [appellant] en zijn toenmalige werkgever PrimeSource Holdings Ltd. en de overnemende partij Textainer Equipment Management Ltd. (hierna gezamenlijk aan te duiden als Textainer), welke conflict eindigde in een nog nader uit te werken gentlemensagreement van 29 mei 1999. [advocaat] heeft [appellant] bijgestaan in de onderhandelingen over deze uitwerking. Dit heeft niet geleid tot overeenstemming tussen partijen, waarna de werkzaamheden een aantal jaren stil zijn komen te liggen, mede in verband met het feit dat [appellant] herstellende was van een ernstig verkeersongeval dat hij in januari 1998 tijdens een dienstreis had gehad. De werkzaamheden zijn verricht op grond van een overeenkomst van opdracht van 18 mei 1998.
5.2.3.In 2004 heeft [appellant] zich opnieuw tot [advocaat] gewend voor juridisch advies. Tijdens een bespreking op 27 mei 2004 op het kantoor van [de maatschap] heeft [appellant] een overeenkomst van opdracht getekend, waarna [advocaat] bij brief van 28 mei 2004 de verjaring van de aanspraken van [appellant] uit de gentlemensagreement heeft gestuit. Vervolgens zijn de bij de gentlemensagreement betrokken partijen opnieuw met elkaar in onderhandeling getreden. Dit heeft niet tot resultaat geleid, waarna besloten is tot dagvaarding van Textainer over te gaan. Voor het voeren van deze procedure zijn [advocaat] en [appellant] een fixed fee overeengekomen van € 10.000,= voor de werkzaamheden vanaf 1 januari 2008. Voor de werkzaamheden verricht vóór 1 januari 2008 stond nog een bedrag aan declaraties open van in totaal € 37.111,11. Deze declaraties zijn in februari 2009 voldaan.
5.2.4.Op 22 december 2008 is de dagvaarding tegen Textainer uitgebracht, waarna er op 19 oktober 2009 bij de kantonrechter een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Aangezien tijdens de procedure bleek dat [appellant] mogelijk aanspraak zou kunnen maken op een uitkering uit hoofde van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, die PrimeSource in 1999 zou hebben afgesloten voor [appellant] bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor beroepsvervoer (hierna: Pensioenfonds), hebben partijen afgesproken dat zij een onderzoek zouden verrichten met betrekking tot de aanspraken uit die verzekering. Tevens zou er een mediationtraject worden opgestart.
5.2.5.Nadat Pensioenfonds op 6 januari 2010 negatief had gereageerd op het verzoek om de verzekeringsovereenkomst gestand te doen, hebben [advocaat] , [appellant] en de advocaat van Textainer op 4 februari 2010 in [plaats] een bespreking gehad met Pensioenfonds. Naar aanleiding van deze bespreking heeft [advocaat] Pensioenfonds bij brief van 23 maart 2010 een nadere onderbouwing van de aanspraken van [appellant] gegeven. Bij brief van 7 juli 2010 heeft Textainer [advocaat] bericht dat Pensioenfonds zich op het standpunt had gesteld dat onvoldoende aannemelijk is dat in 1999 een arbeidsongeschiktheidsverzekering tot stand was gekomen. [advocaat] heeft vervolgens bij brief van 2 september 2010 een opdrachtbevestiging aan [appellant] toegezonden en een concept dagvaarding. In deze brief heeft [advocaat] geadviseerd om Pensioenfonds te dagvaarden, het mediationtraject niet te volgen en met Textainer een schikking te treffen. Vervolgens heeft er tussen partijen een e-mailwisseling plaatsgevonden, waarbij [appellant] heeft aangegeven het schikkingsvoorstel van Textainer niet te accepteren en het mediationtraject te willen volgen. [appellant] heeft de opdrachtbevestiging niet getekend.
5.2.6.Op 18 november 2010 heeft [advocaat] twee nieuwe opdrachtbevestigingen aan [appellant] toegezonden, te weten een opdrachtbevestiging voor de zaak [appellant] /Pensioenfonds (dossiernummer [dossiernummer 1] ) en een opdrachtbevestiging voor de zaak [appellant] /mediation (dossiernummer [dossiernummer 2] ). In de begeleidende brief heeft [advocaat] aangegeven op verzoek van [appellant] de declaraties voor hun werkzaamheden in de zaak tegen Pensioenfonds te hebben gesplitst in het tijdvak tot 1 februari 2010 en na 1 februari 2010, met het verzoek de declaraties binnen 14 dagen te voldoen. [appellant] heeft de opdrachtbevestigingen niet getekend. De declaraties met betrekking tot de werkzaamheden tot 1 februari 2010 zijn voldaan.
5.2.7.In 2011 heeft [appellant] aangegeven mediation niet te kunnen betalen, zodat het mediationtraject niet is doorgezet. Als gevolg daarvan is het geschil tegen Textainer weer gaan leven. Op het nieuwe dossiernummer ( [dossiernummer 2] ) zijn vervolgens de werkzaamheden in de procedure tegen Textainer geboekt. Op 6 juli 2011 heeft de advocaat van Textainer een voorstel gedaan. Hierover hebben tussen [advocaat] en de advocaat van Textainer besprekingen plaatsgevonden en [appellant] heeft bij e-mailbericht van 24 augustus 2011 op het voorstel gereageerd. Bij e-mailbericht van 15 november 2011 heeft [advocaat] [appellant] verzocht te laten weten of hij akkoord gaat met het voorstel van Textainer, aangezien de termijn waarbinnen beslist moet worden afloopt.
5.2.8.Bij brief van 28 maart 2012 heeft [advocaat] de verjaring van de aanspraken van [appellant] opnieuw gestuit. Hierop heeft Textainer op 29 juni 2012 een nieuw voorstel gedaan. Hierover heeft tussen [advocaat] en [appellant] in juli 2012 een
e-mailwisseling plaatsgevonden.
5.2.9.Bij e-mailbericht van 14 augustus 2012 heeft [advocaat] [appellant] verzocht de opdrachtbevestigingen te ondertekenen en te retourneren en de openstaande declaraties te betalen. Op 21 augustus 2012 heeft [advocaat] nogmaals gerappelleerd. [appellant] heeft niet aan het verzoek voldaan. Vervolgens heeft [advocaat] bij e-mailbericht van 3 september 2012 [appellant] bericht dat de werkzaamheden niet zullen worden voortgezet als de opdrachtbevestigingen niet getekend retour worden gezonden. Daarop heeft [appellant] bij e-mailbericht van 17 september 2012 gereageerd met de woorden ‘Ik ben je cliënt derhalve dien je mijn belangen te behartigen’.
5.2.10.Op 14 november 2012 heeft [advocaat] een reactie gegeven op het voorstel van de advocaat van Textainer, waarna op 6 juni 2013 namens Textainer een brief met een final offer is gestuurd, die door [advocaat] op 7 juni 2013 aan [appellant] is doorgeleid. Bij e-mailbericht van 19 juni 2013 heeft [appellant] de samenwerking met [de maatschap] beëindigd.
5.2.11.Voor de werkzaamheden verricht vanaf 4 februari 2010 heeft [de maatschap] aan [appellant] de volgende declaraties gestuurd:
15 november 2010 (€ 238,=), 18 november 2010 (€ 18.548,18), 31 december 2010 (€ 1.158,71), 10 mei 2011 (€ 267,39), 10 mei 2011 (€ 245,12), 16 september 2011 (€ 1.002,73), 31 december 2011 (€ 66,85), 31 december 2011 (€ 5.113,58), 21 mei 2013 (€ 271,90) en 8 juli 2013 (€ 611,75). Van de declaratie van 18 november 2010 heeft [appellant] een bedrag van € 7.967,50 voldaan en van de declaratie van 6 juli 2012 een bedrag van € 74,42.
Hof: in de zojuist genoemde door de rechtbank gegeven opsomming van facturen zijn door een kennelijke verschrijving de navolgende facturen onvermeld gebleven:
6 juli 2012 (€ 111,42), 13 september 2012 (€ 958,16), 31 december 2012 (€ 381,06) en 31 december 2012 (€ 3.672,36). [appellant] heeft erkend dat ook die vier facturen uit 2012 aan hem zijn verzonden en onderdeel uitmaken van de vordering in conventie. [appellant] heeft deze vier facturen in de conclusie van antwoord sub 10 ook besproken. Het hof zal bij de behandeling van grief 5 nog ingaan op de gevolgen van deze facturen voor de in totaal verschuldigde hoofdsom.
5.2.12.Voor de betaling van deze bedragen zijn diverse aanmaningen gestuurd, onder meer op 6 december 2010, 13 mei 2011, 31 juli 2012, en 5 november 2013. [appellant] heeft niet aan deze sommaties voldaan.
5.3.1.In het geding bij de rechtbank vorderde [de maatschap] in conventie veroordeling van [appellant] tot betaling van:
€ 24.605,29, € 24.605,29, vermeerderd met de wettelijke rente zoals in de inleidende dagvaarding vermeld;
€ 24.605,29, € 1.021,05 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
5.3.2.Aan deze vordering heeft [de maatschap] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[advocaat] heeft in de periode van 4 februari 2010 tot en met 30 juni 2013 in opdracht van [appellant] werkzaamheden verricht met betrekking tot het conflict met het Pensioenfonds en met betrekking tot het conflict met Textainer. [advocaat] heeft met [appellant] afgesproken dat voor zijn werkzaamheden en die van zijn kantoorgenoten in deze dossiers een uurtarief van € 175,= (exclusief btw en 7% kantoorkosten) zou worden gerekend. [de maatschap] heeft voor de in de periode van 4 februari 2010 tot en met 30 juni 2013 voor [appellant] verrichte werkzaamheden aan [appellant] de veertien facturen gezonden die in de inleidende dagvaarding sub 3.1 tot en met 3.12 zijn opgesomd (hof: de veertien facturen die opgesomd zijn in rov. 5.2.11 van dit arrest). In mindering op de factuur van 18 november 2010 heeft [appellant] € 7.967,50 voldaan en in mindering op de factuur van 6 juli 2012 heeft [appellant] € 74,42 voldaan. De andere twaalf facturen zijn geheel onbetaald gebleven. In totaal heeft [appellant] dus een bedrag van € 24.605,29 onbetaald gelaten.
5.3.3.[appellant] heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Voortbouwend op dat verweer vorderde [appellant] in het geding bij de rechtbank in reconventie veroordeling van [de maatschap] tot betaling van:
A € 15.052,89 vermeerderd met wettelijke rente;
B € 11.887,55 vermeerderd met wettelijke rente;
C € 50.000,-- vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [de maatschap] in de proceskosten.
5.3.4.Aan de vorderingen sub A en B heeft [appellant] in het geding bij de rechtbank, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft aan [de maatschap] onder protest € 15.052,89 betaald ter zake werkzaamheden in het geschil met het Pensioenfonds. Daarnaast heeft [appellant] aan [de maatschap] onder protest € 11.887,55 betaald ter zake werkzaamheden met betrekking tot mediation in het geschil met Textainer. Voor de betreffende gestelde werkzaamheden had [appellant] echter geen opdracht gegeven en bovendien zijn de gestelde werkzaamheden niet verricht. Beide bedragen zijn dus onverschuldigd betaald en moeten daarom door [de maatschap] worden terugbetaald.
5.3.5.Aan de vordering sub C heeft [appellant] in het geding bij de rechtbank, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[advocaat] heeft vanaf 1998 werkzaamheden in rekening gebracht die niet zijn verricht. Bovendien is [advocaat] toerekenbaar tekortgeschoten bij de uitvoering van de werkzaamheden. [de maatschap] moet daarom aan [appellant] een bedrag van € 50.000,-- (terug)betalen op grond van onverschuldigde betaling, althans als schadevergoeding wegens de toerekenbare tekortkoming van [advocaat] bij de uitvoering van de werkzaamheden.
5.3.5.In het tussenvonnis van 3 december 2014 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
5.3.6.In het eindvonnis van 25 maart 2015 heeft de rechtbank, samengevat, als volgt overwogen.
Uit de door [de maatschap] in het geding gebrachte stukken blijkt dat [appellant] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden waarvan in conventie betaling wordt gevorderd, en dat die werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. Het door [advocaat] gehanteerde uurtarief van € 175,-- per uur is alleszins redelijk. De in conventie gevorderde hoofdsom is dus toewijsbaar (rov. 3.6).
Dit brengt tevens mee dat de vordering in reconventie tot terugbetaling van de bedragen van € 15.052,89 en € 11.887,55 moet worden afgewezen. [appellant] heeft deze bedragen niet onverschuldigd betaald (rov. 3.7, eerste deel).
[appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat [advocaat] excessief heeft gedeclareerd, de zaak niet adequaat heeft behandeld of misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Het door [appellant] in reconventie gevorderde bedrag van € 50.000,-- is reeds om die reden niet toewijsbaar (rov. 3.7, tweede deel).
De vergoeding in conventie tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar (rov. 3.8).
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank:
[appellant] veroordeeld om aan [de maatschap] € 24.605,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2010 over € 238,00; vanaf 2 december 2010 over € 10.580,68; vanaf 14 januari 2011 over € 1.158,71; vanaf 24 mei 2011 over € 267,39; vanaf 24 mei 2011 over € 245,12; vanaf 30 augustus 2011 over € 1.002,73; vanaf 14 januari 2012 over € 66,85; vanaf 14 januari 2012 over € 5.113,58; vanaf 20 juli 2012 over € 37,00; vanaf 27 augustus 2011 over € 958,06; vanaf 14 januari 2013 over € 381,06; vanaf 14 januari 2013 over € 3.672,36; vanaf 4 juni 2013 over € 271,90; vanaf 22 juli 2013 over € 611,75, tot aan de dag der algehele voldoening;
[appellant] in de kosten van het geding in conventie veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten;
het in conventie meer of anders gevorderde afgewezen;
de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen;
[appellant] in de kosten van het geding in reconventie veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente.
5.4.1.[appellant] heeft zes grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. De zesde grief is door [appellant] , evenals de eerste grief, voorzien van het nummer 1. Het hof zal de zesde grief hierna aanduiden als grief 6.
5.4.2.[appellant] heeft op grond van de grieven geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 25 maart 2015 en tot:
afwijzing van de vorderingen in conventie;
toewijzing van de vorderingen in reconventie;
met veroordeling van [de maatschap] in de proceskosten.
Met betrekking tot grief 1: rov. 3.2.4 van het vonnis
5.5.1.Grief 1 is gericht tegen rov. 3.2.4 van het vonnis. Het hof heeft de inhoud van deze overweging, waarin de rechtbank enkele feiten heeft vastgesteld, hiervoor in rov. 5.2.4 van dit arrest weergegeven.
5.5.2.In de toelichting op de grief heeft [appellant] niet betoogd dat de rechtbank in rov. 3.2.4 van het vonnis bepaalde feiten onjuist heeft vastgesteld. [appellant] heeft in de toelichting op de grief de volgende stellingen verwoord:
De partijen hebben afgesproken dat het onderzoek naar een eventuele aanspraak van [appellant] op het Pensioenfonds zou bestaan uit een fact-finding-mission en dat [appellant] afhankelijk van de uitkomst van die fact-finding-mission al dan niet opdracht zou geven om nadere werkzaamheden te verrichten ter verkrijging van een uitkering van het Pensioenfonds. Omdat de fact-finding-mission niets opleverde, heeft [appellant] geen opdracht gegeven om verdere werkzaamheden met betrekking tot het Pensioenfonds te verrichten.
Bovendien had [appellant] duidelijk gemaakt dat hij alleen een opdracht tot het verrichten van verdere werkzaamheden (hof: werkzaamheden die verder gingen dan de uitvoering van de fact-finding-mission) met betrekking tot het Pensioenfonds wilde geven, als de kosten van die werkzaamheden zouden worden vergoed door Textainer of door de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] .
5.5.3.Het hof constateert dat [appellant] die stellingen ook betrokken heeft in de toelichting op grief 2. Het hof zal de stellingen bij de beoordeling van grief 2 behandelen. Het hof volstaat hier met de vaststelling dat de in rov. 3.2.4 van het vonnis weergegeven feiten door grief 1 niet worden bestreden. In zoverre verwerpt het hof grief 1.
Met betrekking tot grief 2:
5.6.1.[appellant] is met grief 2 opgekomen tegen rov. 3.6 van het vonnis. In die rov. heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden waarvan in conventie betaling wordt gevorderd, dat die werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht, dat het door [advocaat] gehanteerde uurtarief redelijk is en dat de in conventie gevorderde hoofdsom dus toewijsbaar is.
5.6.2.Ten behoeve van de behandeling van de grief zal het hof de veertien facturen die aan de vordering in conventie ten grondslag liggen, nummeren van 1 tot en met 14:
factuur van 15 november 2010 ten bedrage van € 238,--;
factuur van 18 november 2010 ten bedrage van € 18.548,18;
factuur van 31 december 2010 ten bedrage van € 1.158,71;
factuur van 10 mei 2011 ten bedrage van € 267,39;
factuur van 10 mei 2011 ten bedrage van € 245,12;
factuur van 16 september 2011 ten bedrage van € 1.002,73;
factuur van 31 december 2011 ten bedrage van € 66,85;
factuur van 31 december 2011 ten bedrage van € 5.113,58;
factuur van 6 juli 2012 ten bedrage van € 111,42;
factuur van 13 september 2012 ten bedrage van € 958,16;
factuur van 31 december 2012 ten bedrage van € 381,06;
factuur van 31 december 2012 ten bedrage van € 3.672,36;
factuur van 21 mei 2013 ten bedrage van € 271,90;
factuur van 8 juli 2013 ten bedrage van € 611,75.
Van deze facturen staat op factuur 1 het dossiernummer [dossiernummer 3] en de dossiernaam “ [appellant] ; advies”.
Op de facturen 2, 3, 5, 7, 11 en 13 staat het dossiernummer [dossiernummer 1] en de dossiernaam “ [appellant] / Pensioenfonds Vervoer”.
Op de facturen 4, 6, 8, 9, 10, 12 en 14 staat het dossiernummer [dossiernummer 2] . Dit dossier had aanvankelijk de dossiernaam “ [appellant] ; mediation”. Omstreeks augustus 2012 heeft [de maatschap] de dossiernaam gewijzigd in “ [appellant] / Textainer”. De versies van de facturen 4, 6, 8, 9, 10, 12 en 14 die als productie bij de inleidende dagvaarding zijn overgelegd, dragen allemaal deze naam, omdat die ter voeging bij de dagvaarding zijn uitgedraaid nadat de naam van het dossier gewijzigd was.
Zoals hiervoor in rov. 5.2.11 vastgesteld, heeft [appellant] in mindering op factuur 2 € 7.967,50 voldaan en in mindering op factuur 9 € 74,42.
Dossier [dossiernummer 3] , “ [appellant] ; advies”: factuur 1