ECLI:NL:GHSHE:2017:2879

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
200.216.571_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in civiele procedure tussen Stichting Vrienden van de Gaykrant en geïntimeerde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident tot voeging in een hoger beroep. De Stichting Vrienden van de Gaykrant (SVGK) in liquidatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. O. Hammerstein, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De Stichting vorderde in het incident om de onderhavige zaak te voegen met een andere aanhangige zaak, waarin de vereffenaars van de Stichting betrokken zijn. De Stichting stelde dat beide zaken betrekking hebben op dezelfde feitelijke en juridische geschilpunten en dat voeging zou bijdragen aan de consistentie van de uitspraken.

De geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.C. Schouten, voerde verweer tegen de vordering tot voeging. Het hof overwoog dat hoewel er gelijkenissen zijn tussen de zaken, de onderbouwing van de vorderingen niet identiek is. De belangen van de Stichting en de vereffenaars zouden uiteenlopen, en de rechtbank had eerder geoordeeld dat een vordering op basis van artikel 2:9 BW toekomt aan de rechtspersoon en niet aan anderen. Het hof concludeerde dat gezamenlijke berechting niet geboden was en wees de incidentele vordering tot voeging af. De Stichting werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Dit arrest is uitgesproken op 27 juni 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.216.571/01
arrest van 27 juni 2017
gewezen in het incident tot voeging (artikel 222 Rv) in de zaak van
Stichting Vrienden van de Gaykrant (SVGK) in liquidatie,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. O. Hammerstein te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. P.C. Schouten te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 mei 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 februari 2017, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen appellante – de Stichting – als eiseres en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/300000 HA ZA 15-724)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie in het incident van de Stichting;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De Stichting vordert de onderhavige zaak op de voet van artikel 222 Rv te voegen met de eveneens bij dit hof aanhangige zaak tussen enerzijds [de vereffenaar 1] , [de vereffenaar 2] en [de vereffenaar 3] (hierna: de vereffenaars), allen zowel in privé als in hoedanigheid van vereffenaars van de Stichting, als appellanten in principaal appel, geïntimeerden in incidenteel appel, en anderzijds [geïntimeerde] als geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel (zaaknummer 200.177.934/01), in het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 10 juni 2015 (zaak-/rolnummer C01/286478/HA ZA 14-857). De Stichting voert ter onderbouwing van haar vordering tot voeging aan dat de vorderingen in beide zaken (van de Stichting respectievelijk de vereffenaars) betrekking hebben op dezelfde feitelijke en juridische geschilpunten. De Stichting beoogt met de voeging consistentie van de uitspraken in beide zaken.
Subsidiair vraagt de Stichting rolvoeging van beide zaken, zodat beide zaken op dezelfde roldata dienen en door dezelfde kamer worden behandeld.
3.2.
[geïntimeerde] voert verweer tegen de vordering in het incident. Op dat verweer zal in het hiernavolgende worden ingegaan.
3.3.
De feiten in beide zaken, zoals die blijken uit de desbetreffende bestreden vonnissen, vertonen gelijkenissen. Ook de vorderingen die de Stichting respectievelijk de vereffenaars in eerste aanleg hebben ingesteld zijn grotendeels gelijk. De onderbouwing van de vorderingen is in de twee zaken evenwel niet identiek. De vereffenaars hebben in de zaak met nummer 200.177.934/01 mede aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat zij een regresvordering op [geïntimeerde] hebben indien de minister van OCW hen in privé zal aanspreken tot vergoeding van de door de Stichting terug te betalen subsidiegelden. Deze kwestie speelt in de zaak tussen de Stichting en [geïntimeerde] niet. Zoals [geïntimeerde] ten verwere heeft aangevoerd lopen de belangen van de Stichting en die van de vereffenaars uiteen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de rechtbank in de zaak tussen de vereffenaars en [geïntimeerde] heeft geoordeeld dat een vordering gebaseerd op artikel 2:9 BW toekomt aan de rechtspersoon (de Stichting) en niet aan anderen, zoals medebestuurders (de vereffenaars). Ook deze kwestie, die in de zaak met nummer 200.177.934/01 aan de orde is gesteld is in de reeds genomen memorie van grieven (grief II), zal geen rol spelen in de onderhavige procedure (nummer 200.216.571/01).
Voorts acht het hof van belang dat in de zaak tussen de vereffenaars en [geïntimeerde] de memories reeds zijn genomen en dat pleidooi is bepaald op 3 juli 2017. Bij voeging met de onderhavige zaak, die eerst is aangebracht op de rol van 30 mei 2017 en waarin de memories nog moeten worden genomen, zou eerstbedoelde zaak ernstige vertraging oplopen. Rekening moet worden gehouden met het belang van [geïntimeerde] , zoals door hem aangevoerd, op een spoedige uitspraak in die zaak.
3.4.
Al met al is het hof van oordeel dat de procedures weliswaar in bepaalde mate zijn verknocht, maar gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3. is overwogen oordeelt het hof een gezamenlijke berechting uit het oogpunt van doelmatigheid niet geboden. De incidentele vordering tot voeging wordt daarom afgewezen.
Om dezelfde redenen oordeelt het hof een rolvoeging niet opportuun.
3.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Stichting in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Op vordering van [geïntimeerde] zal die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden.
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt de Stichting in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 8 augustus 2017 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 juni 2017.
griffier rolraadsheer