ECLI:NL:GHSHE:2017:286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
20-000551-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van poging tot doodslag en bedreiging met geweld in Eindhoven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en twee keer voor medeplegen van bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 juli 2015 in Eindhoven, waarbij de verdachte met een mes het slachtoffer heeft verwond. De verdachte heeft tijdens de confrontatie met het slachtoffer, die hem zou hebben opgelicht, met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van een ander feit, en heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000551-16
Uitspraak : 24 januari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 17 februari 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-865085-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[woonadres] ,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting – het Huis van Bewaring
‘Nieuw Vosseveld 2’ te Vught.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van de poging tot doodslag (feit 1 primair) zal worden vrijgesproken. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging kan zich verenigen met de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de feiten 2 en 4 en de vordering van de benadeelde partij, zoals toegewezen door de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 01-865085-15 onder 3 ten laste gelegde.
Bij appelakte van 26 februari 2016 is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Gelet op artikel 404 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het ten laste gelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van poging tot doodslag althans zware mishandeling, in vereniging gepleegd en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans zware mishandeling, zoals respectievelijk onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste is gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – en voor zover nog aan de orde in hoger beroep ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juli 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op die [slachtoffer] is afgelopen en/of die [slachtoffer] heeft benaderd en/of (nadat die [slachtoffer] op de vlucht was geslagen) achter die [slachtoffer] is aangerend en/of- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek, althans de borst en/of in de bovenarm, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of- (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (een) zwaaiende en/of malende en/of stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 juli 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van (een) goed(eren) en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, met voornoemd oogmerk, met zijn mededader, althans alleen, die [slachtoffer 2] heeft benaderd en/of die [slachtoffer 2] vervolgens een (uitklapbaar) mes, althans scherp en/of puntig voorwerp heeft voorgehouden, althans getoond, en/of (daarbij) dat mes/voorwerp heeft opengeklapt en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat die [slachtoffer 2] alles af moest geven wat hij bij zich had en/of (vervolgens) met dat mes/voorwerp (nader) op die [slachtoffer 2] is afgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2015 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (ieder) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer 2] voorgehouden en/of getoond;
4.
hij op of omstreeks 14 juli 2015 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (beiden) (op korte afstand) een mes voorgehouden, althans getoond, aan die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "Ik steek je kapot", althans woorden van gelijk dreigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 2] van (poging tot) afpersing door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 14 juli 2015 te Eindhoven, onvoldoende steun vindt in het procesdossier. Bij gebreke van wettig bewijs kan daarom geen veroordeling voor dit feit volgen. Mitsdien zal de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 01-865085-15 onder 1 primair, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 15 juli 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven- met een mes in de hartstreek van die [slachtoffer] heeft gestoken en- met een mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam vandie [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op 14 juli 2015 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend ieder een mes aan die [slachtoffer 2] voorgehouden en getoond;
4.
hij op 14 juli 2015 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend (beiden) een mes voorgehouden, althans getoond, aan die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "Ik steek je kapot".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs [1]
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de poging tot doodslag (feit 1 primair) vrijspraak bepleit. Kort en zakelijk weergegeven zou volgens de verdediging namelijk niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin. Daartoe is het volgende aangevoerd. De rechtbank gaat ervan uit dat de verwonding vlakbij het hart moet zijn ontstaan door de stekende beweging. Niet is vastgesteld onder welke omstandigheden (zoals snelheid, kracht, afstand en wijze waarop) deze stekende, alsook de andere zwaaiende bewegingen zijn gemaakt. De camerabeelden van het incident, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van aangever [slachtoffer] zijn in dat opzicht onvoldoende specifiek om de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden te kunnen vaststellen. Zulks is van belang om de aanmerkelijke kans op de dood, hetgeen een vereiste is voor aanname van voorwaardelijk opzet, aan te kunnen nemen.
Daarnaast stelt de verdediging dat de bij het slachtoffer geconstateerde bloeding onder het borstbeen en kneuzing aan de rechterlong mogelijk is ontstaan door het duwen en trappen door de verdachte en dus niet door het steken met een mes. De verdediging vindt daarvoor steun in hetgeen [naam arts] daarover in zijn brief van 14 juli 2016 schrijft. Hij relateert daarin namelijk over een verwonding van de borstkas aan de linkerkant, terwijl juist de rechterlong gekneusd is. De vaststelling van de rechtbank dat de interne bloeding niet anders kan zijn ontstaan dan door het met kracht steken met een mes, kan gelet op het voorgaande geen stand houden. Nu uit de beelden enkel is gebleken van een
krachtigezwaaiende beweging met het mes ter hoogte van de hals en niet ter hoogte van de borst (pagina’s 94-95 van het dossier), kan niet worden gesproken van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Resumerend zijn volgens de raadsman de gedragingen van de verdachte niet van dien aard dat zij gericht waren op het doden van [slachtoffer] . Het voorgaande maakt naar de mening van de verdediging dat niet kan worden gesproken over een bewuste aanvaarding door de verdachte van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden door het zwaaien c.q. steken met het mes. Het handelen van de verdachte zou hoogstens als een poging tot zware mishandeling kunnen worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 15 juli 2015 vond omstreeks 22.30 uur op de Hermanus Boexstraat in Eindhoven een incident plaats met een mes. Aangever [slachtoffer] werd daarbij door een man met een mes één keer in zijn linkerbovenarm en één keer in zijn rechterborst geraakt, ter hoogte van het hart. Daarna haalde de man nogmaals uit, waarbij hij probeerde de hals van [slachtoffer] te raken. [2] Dit incident is door twee getuigen gezien: [getuige 1] en [getuige 2] . Getuige [getuige 1] zag op voormelde plaats en tijdstip dat een man in een zwarte trainingsjas met witte strepen op de mouw (het hof begrijpt: verdachte) naar het latere slachtoffer riep: ‘Ik steek je helemaal lek’. Zij zag vervolgens dat de man met een mes in zijn rechterhand naar schatting twintig [slachtoffer] een stekende beweging maakte in de richting van het slachtoffer. [getuige 1] hoorde haar vriend, getuige [getuige 2] , op een gegeven moment zeggen dat de man met het mes was geraakt. [getuige 1] heeft later gezien dat deze man door de politie werd aangehouden. [3] Getuige [getuige 2] zag dat de man in de trainingsjas met witte strepen een groot mes uit zijn achterzak haalde en van onderuit prikkende bewegingen maakte en met het mes sloeg in de richting van de buik, armen en hoofd van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer kennelijk geraakt werd. [getuige 2] zag namelijk dat het slachtoffer naar zijn borst en arm greep. Ook getuige [getuige 2] bevestigt dat degene die werd aangehouden door de politie, zijnde verdachte [4] , degene was die het slachtoffer heeft gestoken. [5]
Het incident is vastgelegd op camerabeelden. De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vinden daarin steun. Op die beelden is te zien dat de verdachte het slachtoffer achterna rende. De verdachte maakte snelle, krachtige, maaiende/halende bewegingen met zijn rechterarm/-hand van links naar rechts, als een ‘backhand’ (het hof begrijpt: van onderuit), in de richting van/op halshoogte van het slachtoffer. Daarna rent de verdachte weer achter het slachtoffer aan, totdat zij beiden voor de deur van de Primark aan de Hermanus Boexstraat in Eindhoven stonden. Daar vindt een maaiende/halende beweging op borsthoogte in de richting van het slachtoffer plaats, terwijl verdachte voor het slachtoffer stond. Het slachtoffer maakt vervolgens een draaiende beweging. De verdachte liep opnieuw op het slachtoffer af en maakt een stekende beweging met zijn rechterhand op borsthoogte van het slachtoffer. [6] Verdachte heeft gezegd dat hij op de printjes van de hem getoonde videobeelden staat en dat hij de persoon is met de witte streep over de mouw. [7]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verdachte om 22.35 uur, dus kort na het incident, aangehouden. [8] De verdachte had een uitklapmes bij zich, waarop bloed zat. Aan zijn linkerhand zat vers bloed. [9] Omstreeks 22.40 uur werd het slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen op de Emmasingel in Eindhoven. Het slachtoffer zei dat hij met een mes was gestoken. De verbalisant zag dat het slachtoffer met beide handen op zijn buik en borst drukte en zijn handen doordrenkt waren met bloed. Verbalisant zag een steekwond in de borst van [slachtoffer] , rechts van het hart in (het hof leest: bij) de voor hem rechterlong. Deze wond stond open. Daarnaast zag verbalisant een snijwond van 15 centimeter in de linkerbovenarm van [slachtoffer] die hevig bloedde en openstond. [10] Dit letsel komt overeen met hetgeen daarover door [naam arts 2] op het aanvraagformulier medische informatie d.d. 16 juli 2016 is vermeld. Op 15 juli 2016 is namelijk geconstateerd dat het slachtoffer [slachtoffer] een steekverwonding in zijn borstkas, ongeveer twee centimeter van het hart, alsmede een steekverwonding in de linkerbovenarm heeft opgelopen. [11]
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij op 15 juli 2015 een heel scherp, levensgevaarlijk mes heeft opengeklapt. Daarmee heeft hij agressief en ongecontroleerd staan te zwaaien. Hij kon zich de zwaaiende bewegingen die hij daarmee jegens het slachtoffer [slachtoffer] heeft gemaakt herinneren. Daarmee heeft hij kennelijk het slachtoffer geraakt, nu bij hem verwondingen zijn geconstateerd. [12]
Het hof stelt op grond van voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat de verdachte met een mes stekende en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam (borst- en halshoogte) van het slachtoffer [slachtoffer] . Door de verdachte is met een mes in de hartstreek van het slachtoffer gestoken, waardoor hij een steekwond heeft opgelopen, ongeveer twee centimeter verwijderd van zijn hart. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand komt te overlijden ten gevolge van stekende en/of snijdende bewegingen met een scherp mes in het bovenlichaam, nu daarbij vitale organen kunnen worden geraakt. Gelet op de aard van genoemde gedragingen die zozeer gericht zijn op het dodelijk verwonden van het slachtoffer, kan het – bij gebreke aan contra-indicaties – niet anders zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Het hof acht derhalve de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Het hof acht de onder 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangiften van respectievelijk [slachtoffer 2] [13] en [slachtoffer 3] [14] alsmede de verklaring van medeverdachte P. [medeverdachte] betreffende feit 4 [15] en de bekennende verklaring van de verdachte ten aanzien van die twee feiten, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. [16]
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag.

Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
Het onder 4 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (feit 1 primair) en tweemaal aan het medeplegen van bedreiging (feiten 2 subsidiair en 4).
De rechtbank heeft de verdachte te dien aanzien veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof deze opgelegde straf zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het hof een straf zal opleggen die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf waaraan de door de reclassering geïndiceerde bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte is bij het slachtoffer verhaal gaan halen omdat hij hem vermalen paracetamol in plaats van cocaïne zou hebben verkocht. Die confrontatie is uitgelopen op een steekpartij, waarbij de verdachte heeft geaccepteerd dat het slachtoffer ten gevolge van dat steken zou kunnen komen te overlijden. Bij de steekpartij heeft het slachtoffer [slachtoffer] ernstige verwondingen opgelopen. Daardoor is ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijk strafbaar gedrag brengt voorts, zeker indien het zoals in het onderhavige geval in de openbare ruimte is gepleegd, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Daarnaast heeft de verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan bedreiging door het tonen van een mes. De slachtoffers hebben daardoor angstige momenten beleefd. Het hof rekent het de verdachte sterk aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 november 2016, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde eerder voor geweldsmisdrijven onherroepelijk is veroordeeld. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat deze veroordelingen dateren uit 1997 en 2000 en dat de toen opgelegde straffen gering waren.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof kennis genomen van het psychiatrisch rapport d.d. 20 januari 2016 van [naam psychiater] , een psychologisch rapport van diezelfde datum van [naam psycholoog] en het reclasseringsadvies d.d. 21 januari 2016 van [naam reclasseringsrapporteur] . De psychiater en de psycholoog oordelen dat bij de verdachte ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde sprake was van misbruik van cocaïne en cannabis en dat er geen redenen zijn om een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid te veronderstellen voor dit feit. De reclassering indiceert oplegging van reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling voor drugsgebruik en opname in een instelling voor begeleid wonen, alles in de vorm van bijzondere voorwaarden.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Evenwel acht het hof het van belang dat de verdachte door de reclassering zal worden begeleid en zal worden opgenomen in een begeleide woonvorm. Aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de verdachte sinds enige tijd abstinent is van drugsgebruik, acht het hof het niet opportuun om een ambulante behandeling op te leggen. Om oplegging van reclasseringstoezicht en opname in een instelling voor begeleid wonen mogelijk te maken, zal naast een onvoorwaardelijk strafdeel tevens een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd. Bovendien wordt daarmee enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Alles afwegende acht het hof oplegging van gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met daaraan verbonden de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.655,07, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is door de rechtbank bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.590,95, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering voor het overige gedeelte deels afgewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft de volledige vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De verdediging heeft de vordering niet inhoudelijk betwist en kan zich verenigen met de daarop gegeven beslissing van de rechtbank.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Materiële schadeDe benadeelde partij heeft een bedrag van € 655,07 aan materiële schadevergoeding gevorderd. Bij gebreke van een inhoudelijke betwisting acht het hof de gevorderde posten 1 (eigen risico ad € 356,95) en 7 (daggeldvergoeding ad € 84,00) integraal toewijsbaar. Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de posten 2, 3, 4 en 5 (kleding) een afschrijving van de gevorderde nieuwwaarde dient plaats te hebben. Het toe te wijzen gezamenlijke bedrag voor de posten 2, 3, 4 en 5 wordt begroot op € 150,00. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. In totaliteit ligt daarmee een bedrag aan materiële schadevergoeding van
€ 590,95 voor toewijzing gereed. De wettelijke rente over de post 1 (eigen risico) van
€ 356,95 zal worden toegewezen vanaf 29 september 2015, zijnde dag waarop dit bedrag door de ziektekostenverzekeraar aan [slachtoffer] in rekening is gebracht. De wettelijke rente over de posten 2, 3, 4, 5 en 7, zijnde € 234,00, zal worden toegewezen vanaf 15 juli 2015.
Immateriële schadeDe benadeelde partij heeft een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Het hof begroot de immateriële schade, welke rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit is toegebracht, in redelijkheid en billijkheid op € 2.000,00. Dit toe te wijzen bedrag zal eveneens worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof is van oordeel dat de behandeling van het overige deel van de vordering tot immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Derhalve zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proces- en executiekostenveroordelingHet hof zal de verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.590,95. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 2.590,95, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 47, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de Stichting Verslavingsreclassering GGZ in de regio waar de veroordeelde gedurende de proeftijd gehuisvest zal zijn, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Exodus of een soortgelijke instelling - zulks ter beoordeling van de reclassering -, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Stichting Verslavingsreclassering GGZ tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.590,95 (zegge: tweeduizend vijfhonderdnegentig euro en vijfennegentig cent)bestaande uit € 590,95 (zegge: vijfhonderdnegentig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente over een bedrag van € 234,00 met ingang van 15 juli 2015 en over een bedrag van € 356,95 met ingang van 29 september 2015, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij in de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 64,12 (zegge: vierenzestig euro en twaalf cent) aan materiële schade af;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.590,95 (zegge: tweeduizend vijfhonderdnegentig euro en vijfennegentig cent)bestaande uit € 590,95 (zegge: vijfhonderdnegentig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente over een bedrag van € 234,00 met ingang van 15 juli 2015 en over een bedrag van € 356,95 met ingang van 29 september 2015, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 24 januari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.M. Frielink en mr. C.M. Hilverda zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgesteld door verbalisanten [naam verbalisanten] , brigadier en inspecteur van politie, registratienummer PL2100-2015158897-53, afgesloten d.d. 24 november 2015, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-258, welk eindproces-verbaal betrekking heeft op de zaak met parketnummer 01-865085-15. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 juli 2015, p. 48-51 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2015, p. 26 wat betreft plaats en tijd.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 18 juli 2015, p. 128-129.
4.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 15 juli 2015, p. 36-37.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 18 juli 2015, p. 130-131.
6.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 17 juli 2015, p. 94-96.
7.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 19 juli 2015, p. 142.
8.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 15 juli 2015, p. 36-37.
9.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 16 juli 2015, p. 30.
10.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] d.d. 16 juli 2015, p. 23-24; Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 16 juli 2015, p. 30.
11.Aanvraagformulier medische informatie d.d. 16 juli 2015, p. 53.
12.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 10 januari 2017, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte ten aanzien van feit 1 primair.
13.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 21 juli 2015, p. 148-151.
14.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 4 augustus 2015, p. 164-166.
15.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 26 augustus 2015, p. 188-189.
16.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 10 januari 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de feiten 2 subsidiair en 4.