ECLI:NL:GHSHE:2017:2821

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
200.201.265_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling tussen ouders na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een zorgregeling voor de kinderen is vastgesteld. De vader, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn kinderen, waarbij hij begeleid contact wenst in een omgangshuis. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft verweer gevoerd en verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. De rechtbank heeft eerder al een aantal beschikkingen gedaan, waaronder een ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen de ouders en een afwijzing van het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarigen de gelegenheid gegeven hun mening kenbaar te maken. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een rol gespeeld in deze procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, die onder toezicht hebben gestaan van de GI, kwetsbaar zijn en dat er sprake is van kind eigen problematiek. De vader heeft aangevoerd dat er onvoldoende is gedaan om het contact tussen hem en de kinderen te bevorderen, terwijl de moeder stelt dat alle gepaste maatregelen zijn genomen en dat de kinderen getraumatiseerd zijn door het contact met de vader.

Het hof heeft geconcludeerd dat voortzetting van de begeleide omgangsregeling ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De vader is ontvankelijk in zijn verzoek, maar het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd. De moeder is verplicht om de vader op de hoogte te houden van belangrijke ontwikkelingen rondom de kinderen, maar het hof heeft de verzoeken van de vader afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 22 juni 2017
Zaaknummer: 200.201.265/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/185838 / FA RK 13-2544
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
in deze zaak woonplaats kiezende te [kantoorplaats] op het kantoor van zijn advocaat,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Verger - Maas,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres in het arrondissement Limburg,
in deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van haar advocaat te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.G. Aarts-Mulder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 juli 2016 en naar de beschikkingen van die rechtbank van 2 april 2014 en 10 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2016, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 8 juli 2016 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de vader en de kinderen, ieder kind afzonderlijk, gerechtigd zijn tot begeleid contact met elkaar in een omgangshuis van minstens een uur in de twee weken;
- te bepalen dat de vader en de moeder oudergesprekken dienen te volgen;
- te bepalen dat de moeder de vader elk kwartaal per email op de hoogte brengt van het welzijn van de kinderen met een recente foto van de kinderen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 10 november 2016, heeft de moeder verzocht de vader in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de kosten van de beide instanties.
2.3.
De advocaat van de vader heeft op 26 april 2017 - in strijd met het toepasselijke procesrecht - een schriftelijke reactie op het verweerschrift van de moeder ingediend.
Nu de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard geen bezwaar te maken tegen het meenemen van deze schriftelijke reactie en dit stuk kort en eenvoudig te doorgronden is, zal het hof dit stuk bij zijn beoordeling betrekken.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Verger - Maas;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Aarts-Mulder;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof - ieder voor zichzelf - een brief te sturen, die beide ter griffie zijn ingekomen op 8 mei 2017. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op respectievelijk 28 februari 2014, 13 maart 2015 en 22 april 2016;
  • de producties 20 tot en met 22, als bijlagen gevoegd bij de onder 2.3. vermelde schriftelijke reactie van de vader op het verweerschrift van de moeder;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 mei 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 20 december 2004 een geregistreerd partnerschap aangegaan.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
tezamen hierna ook aangeduid als de kinderen.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
De kinderen hebben vanaf 19 maart 2013 tot 2 januari 2017 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI) gestaan.
3.2.
Bij beschikking van 21 maart 2012 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken, welke beschikking op 8 mei
2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij nadere beschikking van 28 mei 2013 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen als zijnde niet in het belang van de kinderen.
3.3.
De vader heeft zich op 22 november 2013 bij verzoekschrift gewend tot de rechtbank en - na wijziging van het oorspronkelijke verzoek - verzocht een omgangsregeling tussen hem en de kinderen, dan wel voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en/of [minderjarige 3] afzonderlijk, vast te stellen, waarbij er begeleide omgang zal plaatsvinden in het omgangshuis via het BOR-project.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Bij beschikking van 2 april 2014 heeft de rechtbank, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, bepaald dat de verblijfsregeling tussen de kinderen en de vader voorlopig zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR is overgelaten aan de Mutsaersstichting.
3.5.
De Mutsaersstichting heeft op 14 oktober 2014 gerapporteerd dat het BOR-traject is gestagneerd vanwege door de moeder gesignaleerde risico’s voor de veiligheid van de kinderen.
3.6.
Bij beschikking van 10 april 2015 heeft de rechtbank bepaald dat, nu niet is gebleken van belemmeringen die aan de uitvoering van de BOR-regeling in de weg staan, de voorlopige BOR-regeling bij de Mutsaersstichting dient te worden voortgezet.
3.7.
De Mutsaersstichting heeft op 30 december 2015 een eindverslag uitgebracht.
3.8.
Bij aanvullend verzoekschrift, ingediend bij de rechtbank op 7 maart 2016, heeft de vader verzocht te bepalen dat de begeleide omgangsregeling bij de Mutsaersstichting tussen hem en de kinderen, indien mogelijk afzonderlijk van elkaar, wordt voortgezet, zulks, zoals de rechtbank heeft begrepen, onder verbeurte van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag dat de moeder weigert aan de BOR-regeling haar medewerking te verlenen, met een maximum van € 10.000,-.
3.9.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen.
3.10.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.11.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Niet alles is in het werk gesteld om het contact tussen de vader en de kinderen te bevorderen. Ook heeft het bij diverse instanties aan voortvarendheid ontbroken. In de periode vanaf eind september 2015 tot december 2015 heeft er bij de Mutsaersstichting zeven keer begeleid contact tussen de vader en de drie kinderen gezamenlijk plaatsgevonden. Deze contactmomenten hebben niet plaatsgehad in een daartoe speciaal ingerichte ruimte, maar in een soort kantine. Dit is niet bevorderlijk voor contactherstel. Bij de contactmomenten is
gebleken dat de kinderen elkaar negatief beïnvloeden in het contact met de vader. Met name
[minderjarige 3] maakte goed contact met de vader en wilde hem leren kennen, maar zij vond het lastig
afstand te nemen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Voor [minderjarige 3] dient te worden ingezet op het vergroten van haar weerbaarheid binnen het gezin. De vader is van mening dat ten aanzien van ieder kind afzonderlijk onderzocht had moeten worden of en, zo ja, op welke wijze verder contact tussen hem en dat kind plaats zou kunnen vinden.
De vader wijst er op dat ook de Mutsaersstichting in het eindverslag individualisering van de trajecten adviseert.
Daarnaast dienen tussen de ouders oudergesprekken te gaan plaatsvinden om de onderlinge communicatie te verbeteren met bijzondere aandacht voor de positie van de moeder, die de vader afwijst en onder geen enkele voorwaarde contact met hem wil hebben. In het belang van de kinderen dient de moeder emotionele toestemming te geven aan de kinderen dat zij het contact met de vader mogen aangaan. De vader onderkent de kind eigen problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar stelt dat uit niets blijkt op basis waarvan de kinderen getraumatiseerd zouden zijn door zijn handelen.
De vader heeft geen vertrouwen meer in de Mutsaersstichting en wenst dat de begeleide
omgang wordt voortgezet bij een andere instantie.
3.12.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader op goede gronden afgewezen. Alle gepaste maatregelen om tot contactherstel tussen de vader en de kinderen te komen zijn ingezet. De moeder heeft steeds haar medewerking aan deze maatregelen verleend. De moeder wijst erop dat de Mutsaersstichting heeft verklaard dat er sprake was van heftige gedragsproblemen bij de oudste twee kinderen tijdens de begeleide omgangsmomenten met de vader. Daarnaast heeft de GI verklaard dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na de contacten met de vader dagenlang problematisch gedrag hebben laten zien in de thuissituatie. De twee oudste kinderen zijn kwetsbaar. Zij zijn getraumatiseerd en hebben sociaal-emotionele problemen. Het gezinssysteem, waarvan [minderjarige 3] deel uitmaakt, is gezien de problematiek die er speelt, kwetsbaar. Volgens de moeder zullen ook individuele begeleide contacten met de vader zeer belastend zijn voor de kinderen en onherstelbare schade aan hen toebrengen. De vader zou de kinderen meer rust moeten geven.
De moeder betwist dat zij tegen de kinderen negatief over de vader praat. De moeder wil niet deelnemen aan oudergesprekken vanwege de daaraan verbonden negatieve effecten.
3.13.
De raad heeft ter zitting geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. Bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is sprake van forse kind eigen problematiek. Er zijn veel belemmeringen bij de moeder en de kinderen om tot contactherstel tussen de vader en de kinderen te komen. De belastbaarheid van het gezinssysteem is niet groot. Het is ook niet in het belang van de kinderen dat hun onderlinge loyaliteit onder druk komt te staan.
Zorgregeling
3.14.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.14.2.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn inleidend
verzoek, nu de omstandigheden sinds de beschikking van de rechtbank van 28 mei 2013, bij
welke beschikking het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling tussen hem en de kinderen is afgewezen, zijn gewijzigd.
3.14.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a lid 2 BW, in verbinding met artikel 1:377a lid 3 BW, kan een verzoek tot vaststelling van een zorgregeling slechts worden afgewezen, indien:
a. omgang met de ouder ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder doet blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.14.4.
Voorop wordt gesteld dat contact tussen de kinderen en de niet-verzorgende ouder - in deze zaak de vader - in beginsel noodzakelijk is voor een goede (identiteits)ontwikkeling van de kinderen. Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er sinds mei 2011, toen de moeder met de kinderen de voormalige gezamenlijke woning heeft verlaten, geen contact meer is geweest tussen de vader en de kinderen, met uitzondering van de zeven begeleide bezoeken bij de Mutsaersstichting in het kader van het BOR-traject in de periode vanaf september 2015 tot december 2015. Het hof acht dit een zorgelijk gegeven.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de vader kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot contact met de kinderen, zodat het hof aan de ontzeggingsgrond vermeld in artikel 1:377a lid 3 sub b BW voorbijgaat.
Uit de stukken blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met kind eigen problematiek kampen en daardoor zeer kwetsbaar zijn. [minderjarige 1] is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis en een posttraumatische stressstoornis in remissie; [minderjarige 2] heeft een diagnose DCD, hypermobiliteit met hypotonie en een autistische stoornis; hij volgt speciaal onderwijs. Beide kinderen hebben een zeer negatief vaderbeeld en laten al jaren een enorme weerstand zien tegen alles wat met de vader te maken heeft. Zij uiten dit op een zeer negatieve manier. Voor de deskundigen is niet duidelijk waar deze weerstand op is gebaseerd.
Blijkens het eindverslag begeleide omgangsregeling van de Mutsaersstichting en de daarop door haar ter zitting van de rechtbank gegeven toelichting, is die weerstand tijdens en door de zeven contactmomenten die hebben plaatsgevonden niet (substantieel) verminderd. De vader heeft dit ook niet weersproken. Evenmin hebben de contactmomenten met de vader bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezorgd voor een bijstelling van het vaderbeeld in een positieve richting. Deze bevindingen van de Mutsaersstichting worden bevestigd door hetgeen [minderjarige 1] tegenover de rechtbank heeft verklaard en door hetgeen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] schriftelijk aan het hof hebben kenbaar gemaakt. Daar komt bij dat voldoende is komen vast te staan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na de contacten met de vader bij de Mutsaersstichting in de thuissituatie een aantal dagen zeer van slag zijn geweest.
In aanmerking genomen de forse kind eigen problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de hoge mate van weerstand bij hen tegen contact met de vader en de te verwachten heftige gedragsproblemen bij voortzetting van dit contact, acht het hof evenals de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat een individualisering van het BOR-traject, zoals door de vader is verzocht, wel tot een positieve opbouw van contact tussen de kinderen en de vader zal leiden. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat op dit moment voortzetting van een begeleide omgangsregeling - bij de Mutsaersstichting of bij een andere instantie - ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en/of anderszins in strijd zou zijn met hun zwaarwegende belangen. Daar komt bij dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun brieven aan het hof van ernstige bezwaren tegen contact met de vader hebben doen blijken, zodat hierin tevens een grond is gelegen om het verzoek van de vader af te wijzen.
Ten aanzien van [minderjarige 3] geldt dat zij geen of weinig herinneringen aan de vader heeft. Het is in beginsel dan ook in het belang van haar ontwikkeling dat zij - indien mogelijk - in de gelegenheid wordt gesteld de vader te leren kennen en een band met hem op te bouwen.
[minderjarige 3] maakt echter samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] deel uit van het gezin van de moeder en zij wordt in haar beeldvorming over de vader, zoals uit de stukken blijkt, onvermijdelijk beïnvloed door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Met de rechtbank acht het hof aannemelijk dat een regeling waarbij de vader alleen met [minderjarige 3] begeleide omgang heeft een negatieve invloed zal hebben op het kwetsbare gezinssysteem en daarmee uiteindelijk ook op [minderjarige 3] . Voortzetting van een begeleide omgangsregeling zou naar het oordeel van het hof dan ook in strijd zijn met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 3] .
Het belang van de kinderen brengt mee dat er voor hen nu een periode van rust kan komen. Uit de plannen van aanpak van de GI van 31 oktober en 1 november 2016 blijkt dat er geen zorgen zijn over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder, omdat de zaken goed geregeld zijn en de moeder weet waar zij moet zijn als zij vragen heeft. Voorkomen moet worden dat dit wankele evenwicht binnen het gezin van de moeder teveel onder druk komt te staan door voort te gaan met het BOR-traject bij de Mutsaersstichting of door begeleid contact bij een andere instantie voort te zetten zoals de vader bepleit.
3.15.
Het hof is derhalve van oordeel dat een begeleide contactregeling in een omgangshuis tussen de vader en de kinderen zoals door de vader in hoger beroep is verzocht, thans niet haalbaar en uitvoerbaar is, ook niet met ieder kind afzonderlijk. Onder de gegeven omstandigheden ziet het hof geen aanleiding te bepalen dat de ouders oudergesprekken dienen te voeren. In zoverre faalt de grief.
3.16.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep - onder aanvulling van gronden - bekrachtigen.
Informatieregeling
3.17.
Ter zitting van het hof zijn partijen overeengekomen dat de moeder de vader met ingang van 1 juli 2017 ten minste eenmaal per drie maanden schriftelijk zal informeren over belangrijke ontwikkelingen rondom de kinderen, waarbij tevens een recente foto van de kinderen zal worden meegestuurd.
De moeder zal de informatie sturen naar een postbus die de vader vóór 1 juli 2017 zal openen. De advocaat van de vader zal ervoor zorgdragen dat de advocaat van de moeder tijdig van het nummer van deze postbus op de hoogte wordt gesteld.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij het verzoek in hoger beroep dat hierop betrekking heeft in deze zin wijzigt. Het hof zal overeenkomstig de afspraak tussen partijen beslissen.
3.18.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen geregistreerd partners zijn en gelet op de familierechtelijke aard van de procedure. In hetgeen
door de moeder is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding anders te beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats
Maastricht, van 8 juli 2016;
bepaalt dat de moeder de vader met ingang van 1 juli 2017 ten minste eenmaal per drie maanden schriftelijk zal informeren over belangrijke ontwikkelingen rondom de kinderen, waarbij tevens een recente foto van de kinderen zal worden meegestuurd; de moeder zal de schriftelijke informatie en de foto sturen naar een door de vader vóór 1 juli 2017 te openen postbus;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de in beide instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, P.M.M. Mostermans en
J.C.E. Ackermans - Wijn en is op 22 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.