ECLI:NL:GHSHE:2017:2818

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
200.185.566_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over declaratie van advocaat na overschrijding kostenmaximum rechtsbijstandsverzekering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee advocaten, handelend onder de naam [Advocaten] Advocaten, en hun cliënt, [geïntimeerde], over de betaling van advocaatkosten. De advocaten hebben werkzaamheden verricht voor [geïntimeerde] in een geschil over een nalatenschap, maar de kosten overschreden het maximum dat door de rechtsbijstandsverzekeraar was vastgesteld. De advocaten vorderen betaling van een openstaand bedrag van € 2.332,74, terwijl [geïntimeerde] weigert te betalen, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de overschrijding van het budget. Het hof oordeelt dat de advocaten niet zonder toestemming van [geïntimeerde] mochten doorwerken na het bereiken van het kostenmaximum. De kantonrechter had eerder al geoordeeld dat de advocaten niet mochten aannemen dat [geïntimeerde] instemde met de extra kosten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van de advocaten in conventie zijn afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie zijn afgewezen. Het hof legt de proceskosten ten laste van de advocaten, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.185.566/01
arrest van 20 juni 2017
in de zaak van

1.[appellant 1] ,2. [appellante 2] ,

tezamen handelend onder de naam [Advocaten] Advocaten,
wonende en gevestigd te [woon- en vestigingsplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant 1] en [appellante 2] , en tezamen als [appellanten c.s.] ;
advocaat: mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout, Noord-Brabant,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.A.C. Schreuder te Oosterhout, Noord-Brabant,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 januari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 november 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellanten c.s.] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4216116 CV EXPL 15-3501)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties en een vermindering van de eis in reconventie;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met twee producties (nrs. 14 en 15).
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
 [geïntimeerde] en zijn broer [broer van geintimeerde] hebben zich tot [appellanten c.s.] gewend met het verzoek om aan hen rechtsbijstand te verlenen in een geschil dat zij hadden met hun broer [broer van geintimeerde 2] en hun zus [zus van geintimeerde] over de nalatenschap van hun vader en moeder.
 [geïntimeerde] beschikte op dat moment over een rechtsbijstandsverzekering bij [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand. [broer van geintimeerde] beschikte over een rechtsbijstandsverzekering bij [Rechtsbijstand 2] Rechtsbijstand.
 Bij brief van 13 april 2011 heeft [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand aan [appellanten c.s.] de opdracht verstrekt om aan [geïntimeerde] rechtsbijstand te verlenen in het geschil over de nalatenschap. In de brief staat onder meer het volgende:
“Hiermee bevestig ik u de opdracht om onze cliënt, de heer [geïntimeerde] , in zijn geschil met (…) bij te staan door het helpen bij het afwikkelen van de nalatenschap. (…)
Zoals bekend, behartigt [Rechtsbijstand 1] de belangen van cliënt in het kader van een rechtsbijstandsverzekering. In het kader van de vrije advocatenkeuze die de polisvoorwaarden bieden, heeft cliënt voor u gekozen als advocaat (…)
Ik wijs u erop dat de bijzondere voorwaarden van de rechtsbijstandsverzekering van cliënt een gemaximeerde kostendekking bieden van € 20.000,- per gebeurtenis. Dat betekent dat [Rechtsbijstand 1] de kosten in dezen slechts tot dat bedrag vergoedt. Vanaf dat bedrag komen de kosten voor rekening van cliënt. (…)
Uw declaratie dient u op naam te stellen van cliënt maar de facto bij [Rechtsbijstand 1] in te dienen onder vermelding van ons dossiernummer.”
In de brief is voorts opgenomen dat sprake is van een groepsactie in de zin van de polisvoorwaarden, aangezien [geïntimeerde] de procedure tezamen met zijn broer gaat voeren, en dat [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand om die reden slechts 50% van de kosten van rechtsbijstand zal vergoeden.
 De andere 50% van de kosten zouden worden vergoed door [Rechtsbijstand 2] Rechtsbijstand, de rechtsbijstandsverzekeraar van [broer van geintimeerde] . Ook deze verzekering kende een maximumbedrag van € 20.000,--. In totaal was dus een verzekerd bedrag van € 40.000,-- beschikbaar voor de te verlenen rechtsbijstand.
 Bij brief van eveneens 13 april 2011 heeft [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand aan [geïntimeerde] de inschakeling van [appellanten c.s.] bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Voorts wijs ik u erop dat er krachtens de polisvoorwaarden behorend bij uw rechtsbijstandsverzekering sprake is van een kostenlimiet met betrekking tot externe advocaatkosten. Deze limiet bedraagt voor geschillen met betrekking tot erfrechtzaken € 20.000,-. Dit heeft tot gevolg dat de advocaatkosten voor deze zaak die dit bedrag overschrijden, rechtstreeks voor uw rekening komen.”
 Bij e-mail van 14 april 2011, 14:08 uur heeft [geïntimeerde] aan [appellanten c.s.] onder meer het volgende geschreven:
“Ik ga dus geen rekeningen tnv mijn privé adres krijgen”
 Bij e-mail van 14 april 2011, 15:13 uur heeft [geïntimeerde] aan [appellanten c.s.] onder meer het volgende geschreven:
“Ik heb inmiddels de bevestiging per post van het [Rechtsbijstand 1] ook binnen.
Ze gaan tot een maximum van 20.000,= euro voor deze case.
Als de rvb van [broer van geintimeerde] dit ook doet dan is er mijn inziens ruimte voldoende met totaal 40k.”
 Bij brief van 10 mei 2011 aan [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand hebben [appellanten c.s.] bevestigd de opdracht te aanvaarden. [appellanten c.s.] hebben in de brief meegedeeld een uurtarief van € 200,-- exclusief 19% btw en exclusief 5% bureaukosten te hanteren (het hof ontleent een en ander aan rechtsoverweging 3.1 van het vonnis. Van de brief is alleen de eerste bladzijde aan het hof overgelegd).
 [appellanten c.s.] hebben vervolgens gedurende meerdere jaren rechtsbijstand aan [geïntimeerde] en zijn broer [broer van geintimeerde] verleend in het geschil over de nalatenschap. In de door [geïntimeerde] en [broer van geintimeerde] tegen [zus van geintimeerde] en [broer van geintimeerde 2] aangespannen procedure heeft de rechtbank na enkele tussenvonnissen een eindvonnis gewezen op 8 januari 2014.
 Bij e-mail van 30 maart 2014 hebben [appellanten c.s.] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Bijgaand tref je een staatje aan van de tot heden aan [Rechtsbijstand 1] doorberekende kosten. Je hebt nog 3,5k x 2 te gaan. Een eventueel hoger beroep moet dus nog uitkunnen.”
 Bij dagvaarding van 7 april 2014 heeft [broer van geintimeerde 2] hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 8 januari 2014. [geïntimeerde] en [broer van geintimeerde] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
 Bij e-mail van 11 augustus 2014 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten c.s.] onder meer het volgende geschreven:
“De [Rechtsbijstand 1] heeft mij bericht dat er voor mijn deel nog +/- 2850 resteert (x2 want zal van [broer van geintimeerde] ook zo zijn) derhalve zeer goed uitkijken waar je tijd aan besteed, dus svp geen redundanties.”
 Nadat [appellanten c.s.] in het door [broer van geintimeerde 2] ingestelde hoger beroep namens [geïntimeerde] en [broer van geintimeerde] een memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep hadden genomen, heeft [broer van geintimeerde 2] pleidooi gevraagd. Volgens de opgave van [appellanten c.s.] in de memorie van grieven sub 5 en 7, resteerde van het voor de rechtsbijstand beschikbare verzekerde budget van € 40.000,-- toen nog € 557,20, te verminderen met € 480,-- inclusief btw aan reeds gemaakte maar nog niet gefactureerde kosten.
 Op 28 januari 2015 is [appellant 1] aan de pleitnotitie voor het pleidooi gaan werken. Volgens het door [appellanten c.s.] in de memorie van grieven sub 7 gestelde, was er op dat moment nog (€ 77,20 maal twee is) € 154,40 beschikbaar van het budget van € 40.000,--. [appellant 1] heeft op dat moment zijn werkzaamheden voortgezet en daarbij het budget overschreden, zonder daar op dat moment over te overleggen met [geïntimeerde] . Het pleidooi heeft vervolgens in februari 2015 plaatsgevonden.
 Bij op naam van [geïntimeerde] gestelde maar bij [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand ingediende factuur van 13 februari 2015 hebben [appellanten c.s.] een bedrag van € 2.890,44 inclusief kantoorkosten en btw in rekening gebracht voor aan [geïntimeerde] verleende rechtsbijstand.
 Bij brief van 16 februari 2015 heeft [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand aan [appellanten c.s.] het volgende meegedeeld:
Ik ontving uw factuur van 13 februari 2015 (…). Ik heb hiervan € 557,20 aan u overgemaakt. Hiermee is het kostenmaximum op de polis van cliënt bereikt en komen de overige kosten voor rekening van cliënt.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en verzoek u om u verder tot cliënt te wenden.”
 [appellanten c.s.] hebben het bedrag van € 2.332,74, dat na de deelbetaling van € 557,20 nog openstond van de factuur van 13 februari 2015, bij [geïntimeerde] in rekening gebracht.
 [geïntimeerde] heeft geweigerd om het nog openstaande bedrag te betalen.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderen [appellanten c.s.] in conventie veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
 een hoofdsom van € 2.332,74 vermeerderd met wettelijke rente;
 € 391,94 ter zake buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering hebben [appellanten c.s.] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellanten c.s.] hebben in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden verricht. Het honorarium dat [appellanten c.s.] voor die werkzaamheden toekomt, heeft het budget dat op grond van de rechtsbijstandsverzekeringen beschikbaar was, overschreden. Dit houdt verband met het feit dat de zaak bewerkelijk was, de wederpartij hoger beroep heeft ingesteld en de wederpartij in dat hoger beroep pleidooi heeft gevraagd. Op grond van de overeenkomt van opdracht moet [geïntimeerde] zijn aandeel betalen van de werkzaamheden die ten behoeve van de zaak zijn verricht nadat het budget overschreden was. [geïntimeerde] moet daarom het restant van de factuur van 13 februari 2015 voldoen.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Voortbouwend op dat verweer vorderde [geïntimeerde] in de procedure bij de kantonrechter in reconventie, volgens de weergave van deze vordering in rechtsoverweging 2.3 van het bestreden vonnis, veroordeling van [appellanten c.s.] tot betaling van bedragen van € 2.500,--, € 3.500,-- en € 5.000,--. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn vordering in reconventie verminderd. Het hof zal in het navolgende op de verminderde vordering in reconventie ingaan.
3.2.4
In het bestreden vonnis van 11 november 2015 heeft de kantonrechter in conventie, kort samengevat, als volgt geoordeeld:
 [appellanten c.s.] mochten er in redelijkheid niet op vertrouwen dat [geïntimeerde] ermee instemde dat [appellanten c.s.] , nadat het budget van [Rechtsbijstand 1] en [Rechtsbijstand 2] van tezamen € 40.000, was uitgeput, op kosten van [geïntimeerde] zou doorwerken aan de zaak. [appellanten c.s.] hadden, toen het budget dreigde op te raken, [geïntimeerde] daarover moeten informeren, zodat [geïntimeerde] de keuze zou hebben gehad om van verdere rechtsbijstand van [appellanten c.s.] geen gebruik te maken. [appellanten c.s.] hadden de keuze om door te werken niet zelf voor [geïntimeerde] mogen maken (rechtsoverweging 3.4).
 Omdat [appellanten c.s.] willens en wetens het kostenmaximum van € 20.000,-- met een bedrag van € 2.332,74 hebben overschreden terwijl zij wisten dat [geïntimeerde] daar niet mee instemde, kan van [geïntimeerde] niet worden gevergd dat hij deze kosten aan [appellanten c.s.] vergoedt.
In reconventie heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 3.8 van het vonnis het volgende overwogen:
“Ter zake het eventueel teveel gefactureerde uurtarief geldt dat, zoals reeds ter zitting aan [geïntimeerde] uiteengezet dat dit kosten betreft die niet door hem maar door [Rechtsbijstand 1] zijn voldaan, zodat dit geen vordering voor [geïntimeerde] oplevert. [geïntimeerde] heeft aangegeven zich hierin te kunnen vinden. De kantonrechter beschouwt dit deel van de vordering derhalve als ingetrokken.”
Op grond van deze overwegingen heeft de kantonrechter:
 de vorderingen van [appellanten c.s.] in conventie afgewezen;
 de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie afgewezen;
 de proceskosten van de gedingen in conventie en in reconventie gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten diende te dragen.
3.3.1.
[appellanten c.s.] hebben in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellanten c.s.] hebben op basis van die grieven geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis (naar het hof begrijpt: voor zover in conventie gewezen) en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen in conventie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.3.2.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd tegen het vonnis van 11 november 2015. Daarnaast heeft [geïntimeerde] zijn eis in reconventie verminderd. Hij vordert nu in reconventie veroordeling van [appellanten c.s.] tot betaling van € 1.209,51. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot, naar het hof begrijpt:
 bekrachtiging van het vonnis voor zover in conventie gewezen;
 vernietiging van het vonnis voor zover in reconventie gewezen;
 toewijzing van de verminderde vordering in reconventie van [geïntimeerde] ;
 veroordeling van [Advocaten] Advocaten in de proceskosten van het geding in eerste aanleg in reconventie en in de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente.
Met betrekking tot de vier grieven in principaal hoger beroep: de vordering in conventie
3.4.1.
Het hof zal de vier grieven van [appellanten c.s.] in principaal hoger beroep gezamenlijk behandelen. Deze grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de vordering van [appellanten c.s.] in conventie.
3.4.2.
In de toelichting op de grieven hebben [appellanten c.s.] allereerst aangevoerd dat [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand in haar opdrachtbevestiging aan [appellanten c.s.] van 13 april 2011 en in haar brief aan [geïntimeerde] van 13 april 2011 heeft geschreven dat de kosten van rechtsbijstand, nadat het verzekerde bedrag is overschreden, voor rekening van [geïntimeerde] komen. Volgens [appellanten c.s.] brengt dit enkele feit al mee dat [geïntimeerde] nu de kosten waarmee het budget is overschreden, moet voldoen.
3.4.3.
Het hof verwerpt dit betoog. De brieven van 13 april 2011 bevatten geen uitlating of toezegging van [geïntimeerde] , maar een mededeling van [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand. De door [appellanten c.s.] bedoelde passage uit de brief kan in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat zij slechts inhoud dat [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand niet meer dan € 20.000,-- aan [appellanten c.s.] zou voldoen. Of [geïntimeerde] bij een overschrijding van het budget (zijn aandeel in) het meerdere aan [appellanten c.s.] zou moeten voldoen, is uit de brief van [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand niet af te leiden maar afhankelijk van (uitleg van) de tussen [appellanten c.s.] en [geïntimeerde] gemaakte afspraken.
3.4.4.
Wat betreft de tussen [appellanten c.s.] en [geïntimeerde] gemaakte afspraken, geldt het volgende. De inhoud van overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof acht daarbij met name de volgende feiten en omstandigheden van belang.
 [geïntimeerde] heeft reeds bij zijn e-mails van 14 april 2011 duidelijk gemaakt dat het budget van € 40.000,-- voldoende zou moeten zijn voor de zaak en dat hij geen rekeningen op zijn privé-adres wilde krijgen.
 Dat aan [appellanten c.s.] duidelijk was dat het budget voor [geïntimeerde] van belang was, blijkt ten overvloede uit de e-mail van 30 maart 2014 van [appellanten c.s.] aan [geïntimeerde] , waarin zij aan [geïntimeerde] een staatje hebben gezonden van de “tot heden” aan [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand doorberekende kosten en waarin ze hebben meegedeeld dat – zakelijk weergegeven – nog tweemaal € 3.500,-- is € 7.000,-- beschikbaar was en dat dit naar verwachting voldoende zou zijn voor een eventueel beroep.
 [geïntimeerde] heeft bij zijn e-mail van 11 augustus 2014, derhalve terwijl de procedure in hoger beroep liep, aan [appellanten c.s.] geschreven dat hij, [geïntimeerde] , van [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand heeft vernomen dat er van zijn deel nog ongeveer € 2.850,-- resteert, dat het dubbele beschikbaar zal zijn gelet op de rechtsbijstandsverzekering van [broer van geintimeerde] , en dat [appellanten c.s.] dus goed moeten uitkijken waar zij tijd aan besteden.
Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat [appellanten c.s.] bij deze stand van zaken niet zonder nader overleg c.q. zonder nadere toestemming mochten aannemen dat [geïntimeerde] ermee instemde dat [appellanten c.s.] , nadat het budget van [Rechtsbijstand 1] en [Rechtsbijstand 2] van tezamen € 40.000,-- was uitgeput, op kosten van [geïntimeerde] zou doorwerken aan de zaak.
3.4.5.
Het betoog van [appellanten c.s.] dat [geïntimeerde] aan de hand van de hem toegezonden facturen zelf ook het budget had kunnen bewaken, voert niet tot een ander oordeel. [appellanten c.s.] hadden immers het meest actuele zicht op de door hen uitgevoerde en te declareren werkzaamheden. Uit de facturen kon [geïntimeerde] de stand van de verrichte werkzaamheden slechts met een vertraging afleiden, namelijk pas nadat elke factuur waarin werkzaamheden werden gedeclareerd, was ontvangen.
3.4.6.
[appellanten c.s.] hebben voorts aangevoerd dat het voor [geïntimeerde] eenvoudigweg niet mogelijk was om in het betreffende stadium van de procedure, vlak voor het door de wederpartij in hoger beroep gevraagde pleidooi, geen gebruik meer te maken van [appellanten c.s.] Het hof verwerpt ook dat standpunt. De memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie in incidenteel hoger beroep, was namens [geïntimeerde] en [broer van geintimeerde] al genomen. In zoverre waren hun standpunten in hoger beroep al naar voren gebracht. Daarnaast was het gelet op het bepaalde in artikel 134 lid 3 Rv voor [geïntimeerde] eventueel mogelijk om bij het pleidooi zijn eigen zaak te bepleiten. Voorts kon [geïntimeerde] er om hem moverende redenen voor kiezen om van een andere advocaat gebruik te maken. Het was in elk geval niet aan [appellanten c.s.] om de keuze uit de verschillende alternatieven zelf, zonder overleg, voor [geïntimeerde] te maken.
3.4.7.
Om bovenstaande redenen kan niet worden gezegd dat [appellanten c.s.] de opdracht van [geïntimeerde] hadden om ook na overschrijding van het budget van de rechtsbijstandsverzekeraars nog werkzaamheden voor [geïntimeerde] te verrichten. Dit brengt mee dat op [geïntimeerde] niet de verbintenis rust om de in geding zijnde factuur van [appellanten c.s.] te voldoen. De grieven 1 tot en met 4 in principaal hoger beroep kunnen daarom geen doel treffen. Het hof zal het beroepen vonnis dus bekrachtigen, voor zover in conventie gewezen.
3.4.8.
Het hof zal [appellanten c.s.] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het principaal hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente zoals door [geïntimeerde] gevorderd.
Met betrekking tot de grief in incidenteel hoger beroep: de vordering in reconventie
3.5.1.
De grief van [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep is gericht tegen rechtsoverweging 3.8 van het vonnis en tegen de op die overweging gebaseerde afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] ter zake (schadevergoeding voor) te veel in rekening gebracht honorarium.
3.5.2.
In de toelichting op de grief heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij deze vordering niet heeft ingetrokken. [appellanten c.s.] hebben bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep niet betwist dat [geïntimeerde] deze vordering niet heeft ingetrokken. Dat brengt mee dat alsnog op de vordering beslist moet worden. De grief in incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre.
3.5.3.
In de toelichting op de grief heeft [geïntimeerde] voorts de in rechtsoverweging 3.8 van het vonnis neergelegde visie bestreden dat hij geen vordering heeft omdat het beweerdelijk te veel betaalde honorarium niet door hem maar door [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand is betaald. In de toelichting op de grief voert [geïntimeerde] aan dat hij, als [appellanten c.s.] een te hoog uurtarief in rekening heeft gebracht aan [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand, daardoor schade heeft geleden omdat het kostenmaximum van de rechtsbijstand dan eerder is bereikt dan bij de hantering van het juiste lagere tarief het geval zou zijn geweest. [geïntimeerde] zou dan dus langer gebruik hebben kunnen maken van rechtsbijstand van [appellanten c.s.] en hij zou dan pas op een later moment kosten hebben moeten maken door inschakeling van een nieuwe advocaat, aldus [geïntimeerde] .
3.5.4.
Ook dit onderdeel van de grief is terecht voorgedragen. Het enkele feit dat niet [geïntimeerde] maar [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand de facturen van [appellanten c.s.] heeft voldaan, laat onverlet dat [geïntimeerde] op de door hem gestelde wijze schade kan hebben geleden als [appellanten c.s.] een hoger tarief in rekening hebben gebracht dan hen in de gegeven omstandigheden was toegestaan.
3.5.5.
Omdat de grief in incidenteel hoger beroep terecht is voorgedragen en dit tot toewijzing van de in hoger beroep verminderde vordering in reconventie zou kunnen leiden, moet het hof nog de verweren van [appellanten c.s.] onderzoeken, die door de kantonrechter onbehandeld zijn gelaten. Dat betreft met name het verweer van [appellanten c.s.] dat er in de vijf jaar dat de zaak heeft gelopen, slechts één tariefsverhoging heeft plaatsgevonden, die bovendien alleen gold voor [appellant 1] en niet voor [appellante 2] , terwijl daarnaast op het moment van de tariefsverhoging ook een juridische medewerker in dienst trad die juist tegen een goedkoper tarief werkte voor cliënten. Daarnaast hebben [appellanten c.s.] aangevoerd dat [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand en [Rechtsbijstand 2] Rechtsbijstand de tariefsverhoging hebben geaccepteerd en de facturen gewoon hebben betaald, ondanks stringente controles door met name [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand.
3.5.6.
Dit laatstgenoemde verweer van [appellanten c.s.] slaagt. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand de facturen waarin [appellanten c.s.] het nieuwe tarief had verwerkt, ondanks controles van de bijbehorende specificaties waar het tarief uit bleek, heeft geaccepteerd en voldaan. Het moet er daarom in dit hoger beroep voor worden gehouden dat [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand met de tariefsverhoging heeft ingestemd. De (uitsluitend voor [appellant 1] ) doorgevoerde verhoging is weliswaar niet gering (van € 200,-- naar € 235,-- per uur) maar is naar het oordeel van het hof niet disproportioneel gelet op het feit dat dit de enige verhoging in een periode van meerdere jaren is geweest.
3.5.7.
De slotsom is in elk geval dat in dit hoger beroep moet worden aangenomen dat [Rechtsbijstand 1] Rechtsbijstand met de tariefsverhoging heeft ingestemd en dat om die reden de vordering in reconventie niet toewijsbaar is.
3.5.8.
De grief in incidenteel hoger beroep kan dus, hoewel terecht voorgedragen, geen doel treffen. Het hof zal het vonnis daarom onder verbetering van gronden bekrachtigen, voor zover in reconventie gewezen. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaak-/rolnummer 4216116 CV EXPL 15-3501 tussen partijen gewezen vonnis van 11 november 2015 voor zover in conventie gewezen en, onder verbetering van gronden, voor zover in reconventie gewezen;
veroordeelt [appellanten c.s.] in de proceskosten van het principaal hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 314,-- aan griffierecht en op € 632, aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten c.s.] op € 316,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, A.A.E. Dorsman en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juni 2017.
griffier rolraadsheer