ECLI:NL:GHSHE:2017:2776

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
20-003487-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling van buurman met schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 14 november 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1962 en wonende te Tilburg, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling van zijn buurman, zoals omschreven in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij, aangeduid als [slachtoffer], had in eerste aanleg een schadevergoeding gevorderd van € 5.076,29, waarvan € 76,29 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade. Het vonnis van de politierechter had deze vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.076,29.

In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte schade heeft geleden tot een bedrag van € 576,29, bestaande uit € 76,29 materiële schade en € 500,- immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding tot dit bedrag toegewezen, maar heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd ten aanzien van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding en opnieuw recht gedaan. Tevens heeft het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, die eerder was geschorst. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. N. van der Laan als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003487-16
Uitspraak : 20 juni 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2016 in de strafzaak met parketnummer 02-800534-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Tilburg op [geboortedag] 1962,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • zich op het standpunt gesteld dat de politierechter kan worden gevolgd wat betreft de bewezenverklaring van het feit en de oplegging van de deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden;
  • bepleit dat verdachte niet wordt veroordeeld tot een (onvoorwaardelijke) taakstraf en dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en met aanvulling van een beslissing tot opheffing van de reeds geschorste voorlopige hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.076,29, bestaande uit materiële schade van
€ 76,29 en immateriële schade van € 5.000,-. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.076,29.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 576,29, waarvan € 76,29 ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom voor dat overige deel niet in de vordering worden ontvangen en kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 576,29 (vijfhonderdzesenzeventig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 76,29 (zesenzeventig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 576,29 (vijfhonderdzesenzeventig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 76,29 (zesenzeventig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Voorlopige hechtenis

Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, dat met ingang van 25 augustus 2016 is geschorst.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. N. van der Laan, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 20 juni 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest te ondertekenen.