ECLI:NL:GHSHE:2017:2754

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
200.215.385_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling en informatieplicht van de schuldenaar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het verzoek van de appellante om de schuldsaneringsregeling van de geïntimeerde te beëindigen, heeft afgewezen. De appellante stelt dat de geïntimeerde zijn informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen en dat hij onjuistheden heeft vermeld over zijn woonsituatie en het bezit van een auto. De rechtbank had eerder de schuldsaneringsregeling voor de geïntimeerde uitgesproken, maar de appellante betoogt dat de geïntimeerde de waarde van de auto aan de boedel heeft onttrokken door deze op naam van zijn vader over te schrijven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2017 zijn beide partijen gehoord, evenals de bewindvoerder van de geïntimeerde. De rechtbank had in haar vonnis geoordeeld dat er geen sprake was van benadeling van de schuldeisers, omdat de geïntimeerde zijn verplichtingen nakomt. De appellante is het hier niet mee eens en heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zich ten onrechte heeft beperkt tot een toetsing van artikel 350, derde lid, onder f van de Faillissementswet (Fw) en dat ook andere artikelen van toepassing zijn.

Het hof heeft besloten om aanvullende informatie op te vragen, waaronder het proces-verbaal van de toelatingszitting en andere relevante documenten, om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 20 september 2017, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om zich over de opgevraagde informatie uit te laten. Het hof heeft de zaak nog niet definitief beoordeeld en houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 juni 2017
Zaaknummer : 200.215.385/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/424 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. H.H.R. Bruggeman te Lisse,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geintimeerde,
Hierna te noemen [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. van den Eshoff.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Roermond) van 26 april 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 mei 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [geïntimeerde] te beëindigen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Bruggeman.
- [geïntimeerde] , bijgestaan door mr. van den Eshoff.
Voorts is ter zitting verschenen mevrouw [waarnemend bewindvoerder] , waarnemend namens mevrouw [bewindvoerder] , bewindvoerder van [geïntimeerde] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 april 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 22 mei 2017;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 24 mei 2017;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 2 juni 2016 is ten aanzien van [geïntimeerde] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij verzoekschrift gedateerd 22 februari 2017, bij de rechtbank ingekomen op 24 februari 2017, heeft [appellante] de rechtbank verzocht de op 2 juni 2016 op [geïntimeerde] van toepassing verklaarde WSNP te beëindigen.
3.3.
Bij vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
Gelet op hetgeen in het proces-verbaal van de toelatingszitting tot de schuldsaneringsregeling is opgenomen, kan worden vastgesteld dat [geïntimeerde] wel iets heeft gezegd over zijn woonsituatie. De auto is eveneens besproken op de toelatingszitting. De rechtbank is wel van oordeel dat [geïntimeerde] bij de toelatingszitting alle informatie diende te melden. Zo had de [geïntimeerde] de rechtbank moeten informeren over het bezit van de auto. Thans heeft [geïntimeerde] met zijn advocaat op alle punten duidelijkheid verschaft aan de bewindvoerder. De rechtbank is uit alle informatie gebleken dat [geïntimeerde] de bezitter is van de auto. [geïntimeerde] heeft de auto twee jaar voor de toelating tot de schuldsaneringsregeling om niet over laten schrijven op naam van zijn vader. Hiermee heeft [geïntimeerde] de waarde van de auto aan de boedel onttrokken. [geïntimeerde] dient dit te compenseren door de waarde ten tijde van toelating alsnog af te dragen aan de boedel. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling meer oplevert voor de schuldeisers. Nu [geïntimeerde] de waarde van de auto dient af te dragen aan de boedel, is van benadeling van de schuldeisers geen sprake. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet zou zijn afgewezen op grond van de informatie met betrekking tot het wel of niet samenwonen en het bezit van een auto. De rechtbank is verder uit de verslagen van de bewindvoerder gebleken dat [geïntimeerde] de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling naar behoren nakomt en dat geen sprake is van benadeling van zijn schuldeisers.
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
[geïntimeerde] is zijn informatieverplichting niet naar behoren nagekomen en hij heeft zelfs onjuistheden vermeld. Zo blijkt uit een in opdracht van [appellante] opgemaakt rechercherapport dat [geïntimeerde] niet woonachtig is bij zijn ouders op het door hem opgegeven adres in [woonplaats] , maar een woning deelt met zijn vriendin op de [adres] te [plaats] . Ook de kostgeldovereenkomst is derhalve bezijden de waarheid en kennelijk bedoeld om belanghebbenden te misleiden. [geïntimeerde] voldoet ook geen € 500,-- per maand aan zijn ouders. Voorts is [geïntimeerde] gebruiker van een auto met kenteken [kenteken] , welke hij in 2011 heeft gekocht en in december 2013 op een andere naam heeft laten overschrijven teneinde beslag op die auto te voorkomen. Daarmee heeft hij het goed aan de boedel onttrokken.
Indien ten tijde van de toelating een en ander correct aan de rechtbank bekend zou zijn geweest, was [geïntimeerde] niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Dat hij later in het kader van de beëindigingsprocedure zijn misleiding heeft toegegeven doet aan de schending van de informatieverplichting (bij toelating) niet af. Een en ander is aldus aanleiding tot het beëindigen van de schuldsaneringsregeling. Bovendien zijn de schuldeisers door toedoen van [geïntimeerde] doelbewust benadeeld, althans heeft hij getracht zijn schuldeisers te benadelen.
3.5.1.
Het lijkt erop dat de rechtbank zich ten onrechte beperkt heeft tot een toetsing van artikel 350, derde lid, onder f van de Fw, terwijl met name artikel 350, derde lid, onder c en e Fw ook zien op situaties die opkomen tijdens de schuldsaneringsregeling.
Er zijn twee redenen waarom weinig waarde kan worden gehecht aan de opinie van de bewindvoerder; allereerst omdat er sprake is van wisselende standpunten bij de bewindvoerder over dezelfde onderwerpen en voorts omdat het standpunt van de bewindvoerder dat voortzetting van de WSNP meer oplevert voor de schuldeisers op geen enkele wijze is onderbouwd.
[appellante] handhaaft haar standpunt dat niet gebleken is dat het rekening houden met de inwoning van [geïntimeerde] bij zijn vriendin nadeliger zou zijn dan uitgaan van de fictieve woonsituatie van [geïntimeerde] bij zijn ouders.
Indien [geïntimeerde] reeds in december 2013 de waarde van de auto had afgedragen aan een schuldeiser, was deze waarde veel hoger geweest. De waarde ten tijde van toelating betrof immers een auto van vijf jaar oud, terwijl de auto in 2013 slechts twee jaar oud was. Zelfs indien [geïntimeerde] de waarde van de auto ten tijde van de toelating alsnog afdraagt, blijkt sprake van benadeling van de schuldeisers.
3.5.2.
Voorts verwijst het hof naar de inhoud van de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde pleitnotities.
3.6.
Namens [geïntimeerde] is ter zitting in hoger beroep in de eerste plaats verwezen naar de inhoud van het verweerschrift in eerste aanleg van 13 april 2017.
Hieraan is door [geïntimeerde] - zakelijk weergegeven - toegevoegd dat er geen sprake is van het moedwillig niet nakomen van de informatieplicht door [geïntimeerde] , alsmede dat met het sluiten van de kostgeldovereenkomst tussen [geïntimeerde] en zijn ouders er geen sprake van is dat de schuldeisers hierdoor zijn benadeeld.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Momenteel ligt er een verzoek bij de rechter-commissaris om de waarde van de auto vast te stellen aan de hand van door [geïntimeerde] overgelegde waardebepalingen.
Met [geïntimeerde] is tijdens het huisbezoek uitvoerig gesproken over het woonadres. [geïntimeerde] heeft tijdens het huisbezoek nadrukkelijk gezegd niet samen te wonen. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] zijn stelling dat hij niet samenwoont onderbouwd met verklaringen van derden.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep toegevoegd dat de waarde van de auto in overleg met de rechter-commissaris inmiddels is vastgesteld op € 5.000,--, welk bedrag [geïntimeerde] alsnog dient af te dragen aan de boedel.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, e en f Fw, te beoordelen of er bij [geïntimeerde] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het (bij toelating en/of gedurende de schuldsaneringsregeling) niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling, het trachten zijn schuldeisers te benadelen en/of het bekend worden van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.8.2.
Gelet op de inhoud van de processtukken en op hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep van 31 mei 2017 door en namens [appellante] en [geïntimeerde] en de bewindvoerder naar voren is gebracht acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om thans in de onderhavige zaak een weloverwogen beslissing te kunnen te nemen. Het hof heeft in elk geval nog behoefte aan de navolgende informatie.
Het hof zal in de eerste plaats ambtshalve het proces-verbaal van de toelatingszitting van 31 mei 2016 bij de rechtbank opvragen en een afschrift daarvan aan partijen en aan de bewindvoerder doen toekomen. Het hof merkt in dat verband op dat ter zitting [geïntimeerde] heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen het opvragen van dit proces-verbaal.
Het hof verzoekt daarnaast de bewindvoerder het verzoekschrift van [geïntimeerde] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, inclusief alle onderliggende bescheiden waaronder de 285-verklaring met bijlagen en de rapportage van bureau schuldhulpverlening uiterlijk VRIJDAG 7 juli 2017 aan het hof en aan beide advocaten te doen toekomen.
Partijen en de bewindvoerder krijgen daarop de gelegenheid tot uiterlijk VRIJDAG 4 augustus 2017 zich over een en ander nog (nader) uit te laten indien zij dat gewenst achten.
Na ontvangst van de hierboven vermelde bescheiden en de eventuele reacties daarop van [appellante] , [geïntimeerde] en de bewindvoerder zal het hof vervolgens in beginsel een datum voor een voortgezette mondelinge behandeling vaststellen.
3.9.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

4.De uitspraak

Het hof:
verzoekt de bewindvoerder het verzoekschrift van [geïntimeerde] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, inclusief alle onderliggende bescheiden waaronder de 285-verklaring met bijlagen en de rapportage van bureau schuldhulpverlening uiterlijk VRIJDAG 7 JULI 2017 aan het hof en aan beide advocaten te doen toekomen;
geeft partijen en de bewindvoerder de gelegenheid tot uiterlijk VRIJDAG 4 AUGUSTUS 2017 zich over een en ander nog (nader) uit te laten;
houdt de behandeling van de zaak met het hiervoor in het dictum en onder 3.8.2. in rechte overwogen oogmerk PRO FORMA aan tot WOENSDAG 20 september 2017;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en F.J. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.