ECLI:NL:GHSHE:2017:2651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
200.156.680_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Rothuizen-van Dijk
  • J.A.M. van Schaik-Veltman
  • L.S. Frakes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling vennootschap onder firma met onregelmatigheden in de administratie en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een vennootschap onder firma tussen [appellant], handelend onder de naam [Financiële Diensten], en [Assurantiën B.V.]. De appellant heeft onregelmatigheden in de administratie van [Assurantiën B.V.] geconstateerd, waaronder het vervalsen van handtekeningen door [geintimeerde 2]. De appellant heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld, waaronder schadevergoeding en een verklaring voor recht dat de vennootschap onder firma tot stand is gekomen onder bedrog. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van de appellant afgewezen en [Assurantiën B.V.] veroordeeld tot schadevergoeding. In hoger beroep heeft de appellant grieven aangevoerd tegen deze vonnissen en vordert hij onder andere een verklaring voor recht dat de waarde van het aandeel van [Assurantiën B.V.] nihil is. Het hof heeft geoordeeld dat de onregelmatigheden en de aansprakelijkheid van [geintimeerde 2] en [Assurantiën B.V.] vaststaan. Het hof heeft een comparitie van partijen gelast om de waarde van de onderneming te bepalen en de kosten van onderzoek te bespreken. De beslissing van het hof houdt in dat de verdere beoordeling van de vorderingen aanhoudt tot na de comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummers 200.156.680/01
arrest van 13 juni 2017
[appellant],
handelend onder de naam [Financiële Diensten] Financiële Diensten,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.A.M. Bannenberg te ’s-Hertogenbosch,
tegen

1.[Assurantiën B.V.] ,

2.
[geintimeerde 2],
3.
[geïntimeerde 3],
gevestigd dan wel wonende te [vestigings- c.q. woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [Assurantiën B.V.] , [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,
gezamenlijk [geïntimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. H.G.J. Jacobs te Waalre,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 april 2015 in het incident, het bevelschrift van 15 september 2015, waarbij de nakosten zijn begroot, en het tussenarrest van 29 september 2015 in het hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 februari 2014 en 2 juli 2014, gewezen tussen (a) [appellant] als gedaagde in conventie en eiser en reconventie en [Assurantiën B.V.] als eiseres in conventie en verweerster in reconventie (zaak 12-185) en (b) [appellant] als eiser en [geïntimeerden c.s.] als gedaagden (zaak 12-377).

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in beide zaken blijkt uit:
  • het arrest van 29 september 2015, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor antwoordakte aan de zijde van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [appellant] .
Het hof heeft de datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In de kern staat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast.
a. [Assurantiën B.V.] (bestuurder en aandeelhouder: [geintimeerde 2] ) voerde al jarenlang een onderneming als assurantietussenpersoon en hypotheekadviseur, met aanverwante activiteiten.
Bij akte d.d. 1 oktober 2006 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) besloten [Assurantiën B.V.] en [appellant] om met ingang van 1 januari 2007 een vennootschap onder firma aan te gaan onder de naam “ [de VOF] Financiële Diensten”. Daartoe is een vennootschapsakte van 1 oktober 2006 opgemaakt (mvg pr.app., 9). [Assurantiën B.V.] bracht in de nieuwe vennootschap haar gehele vermogen in. [appellant] werd voor 55% gerechtigd tot het vermogen van de vennootschap en betaalde daarvoor aan [Assurantiën B.V.] de somma van € 357.000.
[Assurantiën B.V.] (bij monde van [geintimeerde 2] ) zegde met een brief van 17 augustus 2010 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) de overeenkomst van vennootschap onder firma op, zulks met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn tegen 1 januari 2011. Ingevolge het verblijvensbeding van artikel 16 van de vennootschapsakte zette [appellant] na 1 januari 2011 de onderneming voort, onder de verplichting om aan [Assurantiën B.V.] de waarde van haar aandeel uit te keren.
Na het einde van de vennootschap golden voor [Assurantiën B.V.] en [geintimeerde 2] een non-concurrentiebeding (artikel 21 van de vennootschapsakte) dat luidt, zakelijk weergegeven: Het is aan hen gedurende 3 jaar verboden bestaande relaties van de vennootschap te benaderen met het oogmerk om met anderen zaken te doen op het werkterrein van de vennootschap.
Inmiddels, voor het eerst op 21 mei 2010, had [appellant] signalen ontvangen dat [geintimeerde 2] op diverse stukken, waaronder opgaven van aanvragers van verzekeringen en verzekeringnemers, zelf handtekeningen had geplaatst op de plaats waar deze door de aanvragers/verzekerden moesten worden ondertekend.
[appellant] en [Assurantiën B.V.] (vertegenwoordigd door [geintimeerde 2] ) zijn in overleg getreden over de waarde van het 45% aandeel van de uittredende vennoot [Assurantiën B.V.] in de vennootschap.
[bedrijfsadviseur] , verbonden aan [Bedrijfsadiviseurs] Bedrijfsadviseurs BV te [vestigingsplaats] , heeft in een rapport van 17 mei 2011 de waarde van de onderneming vastgesteld op € 345.000.
Daarna hebben partijen het overleg over die waarde voortgezet. Dat resulteerde in een voorstel per e-mail van 30 augustus 2011 van [appellant] aan [geintimeerde 2] (productie 4 bij inleidende dagvaarding) waarbij, uitgaande van de waarde van de onderneming van € 412.701, het deel van [Assurantiën B.V.] zou worden vastgesteld op 45% daarvan, zijnde € 185.715. Over dat bod is van gedachten gewisseld, zonder dat daarbij tot een duidelijke conclusie werd gekomen. Bij brief van 1 december 2011 heeft mr. Jacobs namens [Assurantiën B.V.] aan [appellant] bericht dat zijn cliënt het bod van € 185.715 “als juist uitgangspunt wenst aan te nemen”.
Tezelfdertijd kwamen de onderzoekingen van [appellant] naar de omvang van wat hij als vervalsingen van handtekeningen en onjuiste - want niet met de relatie besproken - gegevensverstrekking kwalificeert (mvg pr.app., 26; het hof zal hierna ook spreken van “onregelmatigheden”) tot afronding. Daartoe had hij zijn gehele portefeuille van 2300 dossiers op onregelmatigheden doorgelicht. De resultaten daarvan heeft hij in deze procedure gedocumenteerd naar voren gebracht.
Op grond van deze bevindingen heeft [appellant] zich op 4 oktober 2010 genoodzaakt gezien om bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de ingevolge artikel 29 van het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (Bgfo) verplichte melding van incidenten binnen zijn onderneming en de ingevolge artikel 4:97 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verplichte melding van een (stelselmatige) overtreding in de bedrijfsvoering van de met hem samenwerkende [geintimeerde 2] te doen. Dat heeft op 19 maart 2012 geleid tot een formele waarschuwing van de AFM (producties 37 bij conclusie van antwoord in conventie in eerste aanleg).
i. Eveneens op grond van deze bevindingen (van [appellant] ) heeft [bedrijfsadviseur] voor het geval dat die bevindingen feitelijk juist zouden zijn, hetgeen [bedrijfsadviseur] in het voorjaar van 2010 niet of niet in die omvang bekend was, de waardebepalingen in zijn rapport van 17 mei 2011 bij brief van 12 januari 2012 (productie 43 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg) ingetrokken.
6.2.
[Assurantiën B.V.] heeft in eerste aanleg in zaak 12-185 in conventie, zakelijk weergegeven, gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 201.155,26 (zaak 12-185 in conventie). [Assurantiën B.V.] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] na het uittreden van [Assurantiën B.V.] aan deze laatste de waarde van haar aandeel dient uit te keren en dat [appellant] in zijn e-mail van 20 augustus 2011 een aanbod van € 185.715 heeft gedaan, dat door de advocaat van [Assurantiën B.V.] namens deze bij brief van 1 december 2011 is aanvaard. De hoofdsom van € 185.715 moet worden vermeerderd met de overeengekomen rente, incassokosten en beslagkosten, aldus [Assurantiën B.V.] .
[appellant] heeft tot verweer aangevoerd dat het voorstel van 30 augustus 2011 was gedaan onder in het voorstel genoemde condities, dat de omvang van de door [geintimeerde 2] gepleegde onregelmatigheden toen nog aan [appellant] onbekend was en dat de aanvaarding door de advocaat van [Assurantiën B.V.] niets inhield over de andere onderdelen van het voorstel, zodat geen overeenstemming is bereikt. De omvang van de door [geintimeerde 2] gepleegde onregelmatigheden maakt volgens [appellant] dat de onderneming thans in het geheel geen waarde meer vertegenwoordigt. [appellant] beroept zich in dat verband op de brief van 12 januari 2012 van [bedrijfsadviseur] .
6.3.
[appellant] heeft in eerste aanleg in zaak 12-185 in reconventie en in zaak 12-377, zakelijk weergegeven, gevorderd:
I verklaring voor recht dat de tussen partijen bestaande hebbende vennootschap onder firma in oktober 2006 tot stand is gekomen onder bedrog althans dwaling;
II verklaring voor recht dat het daarbij door hem (aan [Assurantiën B.V.] Assurantiën BV) betaalde aandeel van 55% een waarde had van nihil;
III verklaring voor recht dat door hem bij het einde dier vennootschap aan [Assurantiën B.V.] Assurantiën BV uit te keren aandeel van 45% een waarde heeft van nihil;
IV ter opheffing van het als gevolg van die sub I bedoelde dwaling door hem geleden nadeel
a. de vennootschapsovereenkomst overeenkomstig de sub II en III gevorderde verklaringen voor recht te wijzigen;
b. gedaagden te veroordelen tot terugbetaling van de € 357.000 die hij, [appellant] , bij het aangaan van de vennootschap onverschuldigd voor een 55% aandeel heeft betaald;
c. gedaagden te veroordelen tot terugbetaling van een in goede justitie te bepalen onverschuldigd betaald gedeelte van de vergoeding;
de veroordelingen sub b en c te vermeerderen met rente;
V te bepalen dat [Assurantiën B.V.] Assurantiën BV hem, [appellant] , dient te vrijwaren voor alle schade als gevolg van de ten processe bedoelde valsheid in geschrifte en verdere onregelmatigheden;
VI gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, op te maken bij staat en tenminste tot betaling van € 203.651 met rente;
VII gedaagden [Assurantiën B.V.] Assurantiën BV en [geintimeerde 2] te veroordelen om alle dossiers van de vennootschap af te geven;
VIII [Assurantiën B.V.] Assurantiën BV en [geintimeerde 2] te verbieden klanten van de vennootschap te benaderen;
IX [Assurantiën B.V.] Assurantiën BV en [geintimeerde 2] te verbieden om uitlatingen te doen van de strekking dat zij nog steeds een zakelijke relatie hebben met de vennootschap (of [appellant] );
X [Assurantiën B.V.] Assurantiën BV en [geintimeerde 2] een dwangsom op te leggen voor overtreding van de in VII tot en met IX bedoelde veroordelingen;
XI gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten waaronder de nakosten, die van de beslagen daaronder begrepen, met rente daarover.
De grondslag van deze vorderingen is dat de onregelmatigheden in 2006 en de jaren daarna niet bekend waren en niet zijn medegedeeld en dat deze onregelmatigheden tot schade hebben geleid (claims van gedupeerde verzekerden en verzekeraars, reputatieschade, omzet- en winstderving, kosten van onderzoek en gesprekken met klanten en verzekeraars en banken, kosten van naamswijziging, kosten externe adviseurs). [appellant] heeft ook gesteld dat [geintimeerde 2] dan wel [Assurantiën B.V.] ongeoorloofde contacten met klanten heeft gehad en heeft geweigerd dossiers terug te geven.
[geïntimeerden c.s.] heeft tot verweer aangevoerd dat geen sprake is van het plaatsen van valse handtekeningen, dat voor zover daar al sprake van was, zulks geschiedde met instemming van de klanten en conform hun opgaven en dat van dergelijk handelen geen schade te verwachten viel. [geïntimeerden c.s.] betwist dat de aan hen verweten gedragingen tot gevolg zouden kunnen hebben dat de waarde van de onderneming bij aanvang van de vennootschap of bij het einde ervan nihil was. [geïntimeerde 3] heeft aangevoerd dat zij heeft gehandeld als werkneemster van [Assurantiën B.V.] en dat [geintimeerde 2] als bestuurder daarvan op de hoogte was en haar nooit heeft gecorrigeerd. Zij vermoedde geen enkel kwaad in de betreffende handelwijze, aldus [geïntimeerde 3] . [geïntimeerden c.s.] heeft verder de omvang van de gestelde schade betwist. Verder is betwist dat nog dossiers van de voortgezette onderneming in het bezit van [geïntimeerden c.s.] waren en dat het non-concurrentiebeding zou zijn overtreden.
6.4.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 2 juli 2014 in zaak 12-185 in conventie [appellant] veroordeeld aan [Assurantiën B.V.] € 139.989 te betalen (€ 185.715 verminderd met de aanspraken van [appellant] in verband met kosten van onderzoek voor zover gegrond), te vermeerderen met de contractuele rente, en € 1.483,69 voor beslagkosten, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd en de overige vorderingen van [appellant] werden afgewezen.
De rechtbank heeft bij dat vonnis in zaak 12-185 in reconventie de vorderingen van [appellant] afgewezen omdat die vorderingen al in de (eerder aanhangig gemaakte) zaak 12-377 waren ingesteld en de proceskosten gecompenseerd.
De rechtbank heeft bij het vonnis in zaak 12-377 [Assurantiën B.V.] en [geintimeerde 2] hoofdelijk veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat, wegens de door [geintimeerde 2] valselijk gezette handtekeningen van klanten/verzekerden. De rechtbank heeft bij dat vonnis [Assurantiën B.V.] en [geintimeerde 2] veroordeeld tot afgifte van alle dossiers van de ontbonden vennootschap die zij nog in hun bezit mochten hebben, de overige vorderingen van [appellant] (met inbegrip van alle vorderingen ten aanzien van [geïntimeerde 3] ) afgewezen, [Assurantiën B.V.] en [geintimeerde 2] veroordeeld in de proceskosten in hun zaken tegen [appellant] , en [appellant] veroordeeld in de proceskosten in zijn zaak tegen [geïntimeerde 3] .
Bij aanvullend vonnis van 3 september 2014 heeft de rechtbank in zaak 12-377 [Assurantiën B.V.] en [geintimeerde 2] veroordeeld tot (a) vrijwaring van [appellant] voor alle schade als gevolg van de ten processe bedoelde valsheid in geschrifte en verdere onregelmatigheden en (b) verdere schadevergoeding aan [appellant] , voor zover in het vonnis niet toegewezen of afgewezen, wegens de door [geintimeerde 2] valselijk gezette handtekeningen van klanten/verzekerden zoals ten processe bedoeld, nader op te maken bij staat en hoofdelijk te voldoen.
6.5.
[appellant] heeft in principaal appel 7 grieven aangevoerd tegen de vonnissen van 12 februari 2014 en 2 juli 2014 in zaak 12-185 in conventie en reconventie en in zaak 12-377 (memorie van grieven, 155 en verder) en gevorderd:
- voor recht te verklaren dat [geïntimeerden c.s.] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade als gevolg daarvan en te bepalen dat [geïntimeerden c.s.] [appellant] moet vrijwaren voor de schade die hij daardoor lijdt;
- voor recht te verklaren dat de waarde in het economisch verkeer van het 45% aandeel van [Assurantiën B.V.] in de vennootschap nihil is;
- [geïntimeerden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van primair € 300.599,05, subsidiair een in goede justitie te bepalen bedrag, meer subsidiair schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
- voor recht te verklaren dat [Assurantiën B.V.] en/of [geintimeerde 2] 5 keer het non-concurrentiebeding na het einde van de vennootschap heeft geschonden en de boete van 5 maal € 15.000 is verschuldigd;
- [Assurantiën B.V.] en/of [geintimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 75.000 in verband met de boetes;
- [Assurantiën B.V.] , [geintimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] tot 1 januari 2017 te verbieden de ten tijde van het eindigen van de vennootschap bestaande relaties van de voormalige vennootschap te benaderen of te doen benaderen met het oog op klantenwerving op het gebied waarop de vennootschap werkzaam was/is;
met veroordeling van [geïntimeerden c.s.] in de proceskosten in beide instanties, primair begroot op de reële proceskosten (€ 120.375,20), subsidiair begroot in goede justitie, meer subsidiair begroot op de voet van het liquidatietarief.
[appellant] heeft, in afwijking van zijn stellingen in eerste aanleg, ter onderbouwing van de gestelde schade van € 300.599,05 naar voren gebracht dat de door [geïntimeerden c.s.] te vergoeden waardedaling van de onderneming moet worden begroot op € 199.879 (het verschil tussen de door [appellant] betaalde prijs van € 357.500 voor 55% van de onderneming en de door [appellant] berekende actuele waarde van € 157.621 voor 100% van de onderneming), dat het “productieverlies”, begroot op de commissie over 71 of 72 relaties over een jaar, € 30.112,55 bedraagt, dat de kosten van onderzoek moeten worden begroot op € 63.107,60 (uren van [appellant] en zijn medewerkers, en kilometerkosten) en dat de kosten van de naamswijziging moeten worden begroot op € 7.500.
[geïntimeerden c.s.] heeft in principaal appel verweer gevoerd.
6.6.
[geïntimeerden c.s.] heeft in incidenteel appel 25 grieven aangevoerd tegen de vonnissen van 12 februari 2014 en 2 juli 2014 in zaak 12-185 in conventie en reconventie en in zaak 12-377. [geïntimeerden c.s.] heeft gevorderd [appellant] te veroordelen aan [Assurantiën B.V.] € 201.155,26 te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van 3,75%, met veroordeling van [appellant] in de reële proceskosten in beide instanties. Dit komt erop neer dat [geïntimeerden c.s.] zijn vordering in zaak 12-185 in conventie handhaaft en zich verzet tegen de door de rechtbank toegepaste vermindering en tegen de beslissing over de proceskosten in zaak 12-185 in conventie en reconventie en in zaak 12-377.
[appellant] heeft in incidenteel appel verweer gevoerd.
6.7.
Het hof ziet aanleiding eerst de door [appellant] gevorderde vergoeding in verband met de door hem gestelde waardedaling van de onderneming te beoordelen, in samenhang met de door [Assurantiën B.V.] gevorderde vergoeding van € 185.715 voor haar 45% aandeel in de onderneming.
6.8.
Met betrekking tot deze door [appellant] gevorderde vergoeding overweegt het hof dat de onregelmatigheden en de aansprakelijkheid van [geintimeerde 2] en [Assurantiën B.V.] daarvoor vast staan. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
[geïntimeerden c.s.] heeft in hoger beroep niet langer betwist, althans niet voldoende gemotiveerd, dat [geintimeerde 2] (al dan niet namens [Assurantiën B.V.] ) een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de onregelmatigheden in de onderneming en dat [geintimeerde 2] en [Assurantiën B.V.] in zoverre onrechtmatig hebben gehandeld (mvg pr.app., 19, 51). De onregelmatigheden leveren een ernstig verwijt op voor zover vereist voor aansprakelijkheid van [geintimeerde 2] in privé voor zijn handelen als bestuurder van [Assurantiën B.V.] . De stelling van [geïntimeerden c.s.] dat altijd uitvoering is gegeven aan de wil van de verzekerde maakt dit niet anders (mva pr.app/mvg inc.app., 152). Het verwijt betreft immers de vastlegging in het dossier en de deugdelijkheid en betrouwbaarheid van de administratie. De administratie is gelet op de onregelmatigheden niet naar behoren gevoerd, ook als de gegevens in de administratie overeenstemmen met de wil van de verzekerden. De grief van [geïntimeerden c.s.] , gericht tegen de beslissing dat hem met betrekking tot de onregelmatigheden een (ernstig) verwijt kan worden gemaakt, faalt (mva pr.app/mvg inc.app., 272, 311; mva inc.app., 148).
De vraag welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden komt hierna aan de orde.
6.9.
Het hof is van oordeel dat [Assurantiën B.V.] , zoals zij stelt, aanspraak heeft op een vergoeding van € 185.715 in verband met haar uittreding. Het hof heeft het volgende in aanmerking genomen.
Onweersproken is de stelling van [Assurantiën B.V.] dat [appellant] als voortzettende vennoot overeenkomstig artikel 19 lid 1-2 en artikel 20 van de vennootschapsovereenkomst gehouden is “de waarde van het aandeel” van [Assurantiën B.V.] aan haar uit te keren, “bepaald volgens de balans opgesteld door de accountant van de vennootschap naar het tijdstip van eindigen der vennootschap, waarop de activa en passiva zullen worden opgenomen voor de waarden in het economische verkeer, een en ander overeenkomstig de liquidatiewinstverdeling” en “uiterlijk zes maanden na het tijdstip van beëindiging” en met een vergoeding van overeengekomen rente vanaf het tijdstip van beëindiging tot het tijdstip van voldoening (mva pr.app/mvg inc.app., 5 uiterst subsidiair, 15). [geïntimeerden c.s.] stelt dat de zoon van [geintimeerde 2] , die accountant is, de waarde van het aandeel heeft berekend aan de hand van de activa en passiva en de balans van de vennootschap en dat deze waarde bij benadering gelijk is aan € 185.715 (pln. 18 oktober 2013, 7). Deze stelling is niet weersproken door [appellant] , die zijn betoog uitsluitend heeft toegespitst op de mogelijke impact van de onregelmatigheden op de waarde van de onderneming (mvg pr.app., 40-41, 160; mva pr.app/mvg inc.app., 25-30, 42; mva inc.app., 65). [appellant] heeft niet, aan de hand van een analyse van de administratie en de balans van de onderneming, uitgelegd welke waarde de onderneming in 2011 had. [appellant] heeft de bevindingen van de zoon van [geintimeerde 2] niet betwist en hij heeft er ook niet op aangedrongen dat in dit geding de waarde van het aandeel nader wordt onderzocht aan de hand van de activa en passiva van de vennootschap of dat alsnog een balans door de accountant van de vennootschap wordt opgemaakt (mva inc.app., 67-68, 73). [appellant] voert aan dat partijen een andere werkwijze zijn overeengekomen voor de waardering van de onderneming, conform artikel 19 lid 3 van de vennootschapsakte (mva inc.app., 8), maar deze werkwijze houdt in dat [bedrijfsadviseur] de waardering zou doen en de uitkomst van die waardering is, behoudens de latente risico’s, niet lager dan € 185.715 (6.1 f hiervoor).
6.10.
Voor de beslechting van de onder 6.7 hiervoor genoemde geschilpunten moet naar het oordeel van het hof de waarde van de onderneming op 1 januari 2007 (tijdstip van toetreding van [appellant] tot de vennootschap onder firma) en op 1 januari 2011 (tijdstip van uittreding van [Assurantiën B.V.] ) worden bepaald. Bij deze waardebepaling moet rekening worden gehouden met de latente risico’s die met de onregelmatigheden samenhangen. Nadat de waarde van de onderneming op 1 januari 2007 is bepaald, kan aan de hand van het bedrag dat [appellant] bij toetreding heeft betaald en de impact van de latente risico’s op de waarde van het aan hem toegekende aandeel in de vennootschap de vraag worden beoordeeld of [appellant] in verband met de toetreding tot de vennootschap een vordering heeft. Verder kan na vaststelling van de waarde van de onderneming op 1 januari 2011, wederom aan de hand van de impact van de latente risico’s op de waarde van de onderneming, de vraag worden beoordeeld of [Assurantiën B.V.] een vordering heeft bij uittreding. Het door [Assurantiën B.V.] gevorderde bedrag van € 185.715 komt dan ook niet zonder meer voor toewijzing in aanmerking, nu bij de berekening ervan geen rekening is gehouden met de latente risico’s en de mogelijke impact daarvan op de waarde van de onderneming op 1 januari 2011.
6.11.
Het hof zal een comparitie van partijen gelasten voor overleg en debat over de waardebepaling van de onderneming op 1 januari 2007 en 1 januari 2011, de vraag of een onderzoek door deskundigen moet worden bevolen en, zo ja, de vragen welk aantal deskundigen moet worden benoemd (1 of 3), welke kennis en ervaring de deskundige(n) moet(en) hebben, wie als deskundige moet(en) worden benoemd en welke vragen aan de deskundige(n) moeten worden voorgelegd. Tijdens de comparitie kan ook aandacht worden besteed aan de prestaties van de onderneming in de periode vanaf 2007, de inspanningen van [appellant] om de latente risico’s zo goed mogelijk te beheersen, de mate van succes van deze inspanningen, eventuele tot op heden reeds gebleken claims of problemen of een vertrouwensbreuk in de relaties met verzekeraars of klanten (mva pr.app/mvg inc.app., 222 ev, 265) en eventuele omstandigheden waaruit thans nog, in het licht van de ontwikkelingen tot op heden, een gegronde vrees voor latente claims kan worden afgeleid. Deze omstandigheden kunnen van belang zijn bij de waardering van de eventuele latente risico’s per 1 januari 2007 of 1 januari 2011 en de impact daarvan op de waarde van de onderneming per 1 januari 2007 of 1 januari 2011.
6.12.
Het hof zal hierna de vordering van [appellant] tot vergoeding van kosten van onderzoek beoordelen.
6.13.
[appellant] stelt met betrekking tot de kosten van onderzoek dat hij en zijn team in totaal 1.900,5 uren hebben besteed aan werkzaamheden die noodzakelijk waren om
- alle dossiers (ongeveer 2000 relaties en 6500 actieve polissen) te controleren teneinde vast te stellen of sprake was van mogelijk vervalste handtekeningen en mogelijk onjuiste (want niet met de verzekerde besproken) informatie
- de 300 gevallen van geconstateerde fraude te bespreken en op te lossen in overleg met de desbetreffende verzekerden
- gesprekken te voeren en de kwestie af te wikkelen met de 14 verzekeraars, het Fraudeloket, de AFM en Adfiz om de stand van zaken te verantwoorden.
[appellant] heeft de bestede uren verder toegelicht per medewerker:
- [appellant] 1.098,75 uur, uurtarief € 40, kilometerkosten € 1.684,40
- [medewerker 1] 480,85 uur, uurtarief € 25,50, kilometerkosten € 409,32
- [medewerker 2] 165,25 uur, uurtarief € 15,50, kilometerkosten € 100,89
- [medewerker 3] 155,60 uur, uurtarief € 15, kilometerkosten € 106,20
totaal: € 63.107,60 (mvg pr.app., 137).
[appellant] heeft aan de hand van een tabel (productie 86, mvg pr.app.) uitgelegd welke persoon wanneer (gespecificeerde uren en dagen) welke werkzaamheden heeft verricht.
[geïntimeerden c.s.] heeft in verband met kosten van onderzoek tot verweer aangevoerd (mva pr.app/mvg inc.app., 146 ev, 152, 211-215, 273-294):
- dat de gestelde uren/werkzaamheden niet noodzakelijk waren, mede omdat de assurantieportefeuille al ten tijde van de conclusie van repliek was gecontroleerd,
- dat de gestelde kosten niet daadwerkelijk zijn gemaakt, omdat verschillende werkzaamheden behoren tot de normale werkzaamheden van een assurantietussenpersoon en omdat de kosten niet zijn te herleiden uit officiële stukken zoals jaarrekeningen van de vennootschap,
- dat de gestelde uren niet daadwerkelijk zijn besteed aan relevante werkzaamheden, omdat [appellant] in eerste aanleg andere overzichten en andere bedragen heeft genoemd en thans in de berekeningen meer tijd opneemt voor dezelfde werkzaamheden (thans 201,25 uur in 2011, in plaats van 129,25 uur), meer werkzaamheden op bepaalde dagen opneemt (thans 61 acties in 2011, in plaats van 56 acties) en meer kilometers opneemt (157 gereden kilometers meer over de periode tot en met 26 oktober 2012).
Soortgelijke bezwaren gelden volgens [geïntimeerden c.s.] ook voor andere jaren en andere medewerkers. De overzichten van [appellant] zijn dan ook volgens [geïntimeerden c.s.] niet betrouwbaar, waardoor gelet op artikel 21 Rv het gevorderde moet worden afgewezen.
[appellant] heeft in algemene zin aandacht besteed aan dit verweer, maar hij is niet ingegaan op de concrete bezwaren van [geïntimeerden c.s.] (mva inc.app., 151 ev, 161 ev).
6.14.
Als onweersproken staat bij deze stand van zaken vast dat de onderneming in de relevante periode 2000 relaties en 6500 actieve polissen had en dat [appellant] in 300 gevallen onregelmatigheden heeft geconstateerd (mvg pr.app., 136). Het hof volgt [appellant] in zijn stelling dat de onderneming door dit werk te doen de gestelde schade heeft beperkt en dat de onderneming daartoe ook gehouden was (mvg pr.app., 135). De stelling van [appellant] dat veel werk in redelijkheid noodzakelijk was en ook daadwerkelijk is uitgevoerd voor de controle van de dossiers en het herstel en het behoud van de relaties van de onderneming is onvoldoende weersproken. De bezwaren van [geïntimeerden c.s.] betreffen de exacte werkzaamheden en de exacte aantallen uren of kilometers, en de daarmee gemoeide kosten (mva pr.app/mvg inc.app., 279, 285). Het betoog van [geïntimeerden c.s.] , dat [appellant] niet heeft geklaagd binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, wordt verworpen, reeds omdat niet is toegelicht dat [geïntimeerden c.s.] in zijn verweer is geschaad door de handelwijze van [appellant] (mva pr.app./mvg inc.app., 278; mva inc.app., 157-159).
6.15.
Uit het voorgaande volgt dat het hof vooralsnog de weren van [geïntimeerden c.s.] met betrekking tot de kosten van onderzoek in elk geval ten dele ongegrond acht, zodat de – nader te begroten – kosten van onderzoek in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. [appellant] heeft in de loop van de jaren uiteenlopende overzichten verstrekt met betrekking tot de vraag hoeveel tijd is besteed aan noodzakelijke werkzaamheden, zodat niet zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van de gegevens die hij bij de memorie van grieven heeft aangereikt. Verder kan in dit stadium niet worden uitgesloten dat de kosten van het onderzoek wellicht deels in de nader vast te stellen waarde van de onderneming verdisconteerd kunnen worden geacht. Ter comparitie zal het hof, gelet op het door [geïntimeerden c.s.] op dit punt gevoerde verweer, ingaan op de vraag welke kosten redelijkerwijs als schade ten gevolge van de onregelmatigheden kunnen worden aangemerkt en in dat kader op de vraag welk aantal uren voor het vereiste onderzoek redelijk kan worden geacht. Met partijen zal worden besproken in hoeverre deze vraag bij het eventuele deskundigenonderzoek zal kunnen worden betrokken.
6.16.
De conclusies van het voorgaande kunnen als volgt worden samengevat:
- De waarde van de onderneming op 1 januari 2007 en op 1 januari 2011 moet worden bepaald. Hierbij moet rekening worden gehouden met de latente risico’s in verband met de onregelmatigheden. Deze waardebepaling is van belang voor de vordering van [appellant] in verband met de gestelde lagere waarde bij zijn toetreding, of waardedaling na zijn toetreding, en voor de vordering van [Assurantiën B.V.] in verband met haar vergoeding bij uittreding.
- Het nader te begroten nadeel in de vorm van de kosten van onderzoek komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking, tenzij dit nadeel al wordt verdisconteerd in de waardebepaling van de onderneming.
- Een comparitie van partijen zal worden gelast (6.11 en 6.15 hiervoor).
Verder is er nog discussie over de naamswijziging, het gestelde productieverlies, de contractuele boetes, de contractuele rente, het gevorderde nadere verbod van concurrentie, de positie van [geïntimeerde 3] , de vordering tot afgifte van dossiers en de gevorderde vergoedingen voor de reële proceskosten. Voor zover het hof op enig onderdeel van deze geschilpunten nog informatie wenst, zal die informatie eveneens ter comparitie kunnen worden verstrekt. Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, zal tevens kunnen worden beproefd of partijen op een of meer punten met elkaar te verenigen zijn, mede gelet op de in dit arrest genomen beslissingen en de tijd en kosten die nodig kunnen zijn om te komen tot een eindoordeel over de resterende geschilpunten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

Het hof:
gelast een comparitie van partijen tot het hiervoor onder 6.11 en 6.15 omschreven doel en bepaalt dat de comparitie zal plaatsvinden ten overstaan van mr. L.S. Frakes als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 27 juni 2017 voor akte aan de zijde van beide partijen tot opgave van de verhinderdata van partijen en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, J.A.M. van Schaik-Veltman en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 juni 2017.
griffier rolraadsheer