6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Tussen de besloten vennootschap [KMBS] BV te [vestigingsplaats] (hierna: [KMBS] ) enerzijds en de besloten vennootschappen Instituut Praktische Verkoopvaardigheden BV (hierna: IPV) en [Beheer ] anderzijds is op 22 november 2010 een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een viertal zogenaamde multifunctionals en enige accessoires. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 60 maanden. Het huurbedrag per maand bedroeg € 1.115,00 exclusief btw.
IPV is in de huurovereenkomst aangeduid als huurder en [Beheer ] als medehuurder. Op het moment van het aangaan van de huurovereenkomst was [Beheer ] aandeelhouder van IPV. Dat [Beheer ] de huurovereenkomst als medehuurder heeft ondertekend, hield verband met het feit dat [KMBS] op deze wijze een tweede hoofdelijk aansprakelijke schuldenaar kreeg en aldus extra zekerheid voor de betaling van de huurpenningen.
De gehuurde apparatuur bevond zich feitelijk steeds in de kantoorruimte van IPV en is feitelijk steeds bij IPV in gebruik geweest. De facturen zijn tot aan de datum van het hierna te noemen faillissement van IPV (25 juli 2013) steeds aan haar verstuurd en door haar voldaan.
Op deze overeenkomst zijn de namens [Beheer ] geparafeerde “Huurvoorwaarden [KMBS] BV” van toepassing.
In artikel 1.3 van deze voorwaarden, waarin [KMBS] kennelijk is aangeduid met [KMBS] , staat onder meer het volgende:
“(…) Een wijziging van de Huurovereenkomst is alleen dan bindend wanneer de wijziging op schrift is gesteld en partijen schriftelijk hebben verklaard daarmee in te stemmen."
In artikel 5.3 van de voorwaarden staat onder meer het volgende:
“Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [KMBS] mag Huurder niet (i) (…) of (ii) zijn rechten uit de Huurovereenkomst overdragen of bezwaren. (…)”
In artikel 18.1 van de voorwaarden staat onder meer het volgende:
“Indien onder Huurder meer dan één persoon of rechtspersoon wordt verstaan, zijn deze personen en rechtspersonen jegens [KMBS] hoofdelijk verbonden schuldenaren en zijn zij, zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk, aansprakelijk voor alle verplichtingen en schulden van Huurder uit hoofde van de Huurovereenkomst. Een kennisgeving aan één van hen geldt als een geldige kennisgeving aan al deze personen. (…)”
Per 31 januari 2011 heeft [KMBS] de apparatuur verkocht en geleverd aan BNP. BNP is daarmee verhuurster van de apparatuur geworden. BNP heeft als productie 3 bij de inleidende dagvaarding een kopie overgelegd van een brief van 28 januari 2011, gericht aan IPV, ter attentie van de heer [handelend namens Beheer] . In deze brief, die door BNP voor akkoord is ondertekend, heeft [KMBS] aan IPV mededeling gedaan van de verkoop en levering van de apparatuur aan BNP. [Beheer ] heeft betwist dat de brief op 28 januari 2011 aan (het juiste adres van) IPV is verzonden.
BNP heeft hierna de huurovereenkomst administratief in vier deelovereenkomsten gesplitst, kennelijk één overeenkomst per gehuurd object.
Op 16 februari 2011 hebben [Beheer ] en haar enig aandeelhouder en bestuurder, de heer Mr. [enig aandeelhouder en bestuurder van Beheer] , de aandelen van onder meer IPV verkocht aan IPV Holding BV (hierna: IPV Holding) in oprichting. De levering van de aandelen heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011.
BNP heeft als productie 3 bij de inleidende dagvaarding een faxrapport overgelegd waaruit blijkt dat zij de hiervoor genoemde brief van 28 januari 2011 op 24 februari 2011 per fax aan IPV heeft verzonden.
[Beheer ] heeft als productie 3 bij de conclusie van antwoord een kopie overgelegd van een brief 28 februari 2011 van de heer [handelend namens Beheer] , mede handelend namens [Beheer ] , aan [KMBS] . In deze brief staat dat de aandelen in IPV op 18 februari 2011 door [Beheer ] zijn overgedragen aan IPV Holding, dat alle contractuele rechten en verplichtingen per 18 februari 2011 zijn overgedragen aan IPV Holding en dat hierdoor alle mogelijke garantstellingen en contractuele verplichtingen vanuit [Beheer ] zijn komen te vervallen. [Beheer ] heeft tevens als productie 3a bij de conclusie van antwoord een kopie overgelegd van een e-mailbericht van 28 februari 2011 waaruit af te leiden is dat de brief van 28 februari 2011 ook bij e-mail van die datum aan [Beheer ] is verzonden.
[Beheer ] heeft als productie 6 bij de conclusie van antwoord kopieën overgelegd van twee brieven van IPV Holding van 22 maart 2011, gericht aan [KMBS] en aan BNP, waarin zij in kennis worden gesteld van de aandelenoverdracht en waarin wordt meegedeeld dat alle rechten en verplichtingen van [Beheer ] zijn overgedragen aan IPV Holding. De brieven sluit af als volgt:
“Deze overdracht heeft verder geen effect op de bestaande samenwerking, behoudens het feit dat IPV Holding BV, in plaats van mr. [Beheer ] BV, vanaf de overdrachtsdatum tevens uw contractpartij is.
Ervan uitgaande dat deze mededeling volstaat en vertrouwend op een prettige voortzetting van de samenwerking, teken ik,”.
[Beheer ] heeft als productie 4 bij de conclusie van antwoord een kopie overgelegd van een brief van 12 april 2011 van de heer [handelend namens Beheer] , mede handelend namens [Beheer ] , aan [KMBS] . In deze brief is de mededeling uit de brief van 28 februari 2011 over de aandelenoverdracht en de daaraan volgens [Beheer ] verbonden gevolgen herhaald. In deze brief heeft de heer [handelend namens Beheer] ook geschreven dat hij heeft begrepen dat over dit onderwerp contact is geweest tussen de heer [contactpersoon] , de contactpersoon tussen IPV en [KMBS] , en IPV. De brief eindigt met de mededeling dat hij ervan uitgaat dat een en ander “hiermee is afgehandeld”. Als productie 5 bij de conclusie van antwoord heeft [Beheer ] kopieën overgelegd van bewijsstukken van de aangetekende verzending van de brief van 12 april 2011.
[KMBS] en BNP hebben destijds (kort gezegd: in 2011) niet gereageerd op de brieven van 18 februari 2011, 22 maart 2011 en 12 april 2011.
Op 25 juli 2013 is IPV in staat van faillissement verklaard. De factuur ter zake de huur over de maand juli 2013 was op dat moment nog niet voldaan.
BNP heeft getracht de door IPV onbetaald gelaten huur bij [Beheer ] te innen. [Beheer ] heeft bestreden gehouden te zijn deze huur te voldoen.
Bij brief van 10 september 2013 heeft [KMBS] [Beheer ] in gebreke gesteld met bevestiging dat de huurovereenkomst per 1 september 2013 “is omgezet op naam van [Beheer ] BV”.
Bij brieven van 24 september 2013 heeft ook BNP [Beheer ] in gebreke gesteld met de aankondiging dat bij gebreke van betaling binnen acht dagen de overeenkomst zou worden beëindigd.
Bij aan [Beheer ] gerichte brieven van 9 oktober 2013 heeft BNP de huurovereenkomst(en) met onmiddellijke ingang opgezegd en de vervallen en nog te vervallen huurtermijnen opgeëist.
BNP heeft uiteindelijk weer de beschikking gekregen over de verhuurde apparatuur.
6.2.1.In de onderhavige procedure vordert BNP veroordeling van [Beheer ] tot betaling van een hoofdsom van € 40.537,72 (inclusief btw), vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand over:
€ 1.349,15 € 1.349,15 vanaf 30 juni 2013;
€ 1.349,15 € 1.351,33 vanaf 31 juli 2013;
€ 1.349,15 € 1.351,33 vanaf 31 augustus 2013;
€ 1.349,15 € 1.351,33 vanaf 30 september 2013;
€ 1.349,15 € 35.134,58 vanaf 9 oktober 2013;
en vermeerderd met € 4.053,77 ter zake buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [Beheer ] in de proceskosten.
6.2.2.Aan deze vordering heeft BNP, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat BNP op grond van de huurovereenkomst van 22 november 2010 hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de door IPV onbetaald gelaten huurtermijnen over de maanden juli, augustus, september en oktober 2013 en de na oktober 2013 nog resterende 26 maandtermijnen die door de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst opeisbaar zijn geworden.
6.2.3.[Beheer ] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.[Beheer ] heeft in de procedure bij de kantonrechter een incidentele vordering ingesteld tot oproeping van IPV Holding in vrijwaring. In het tussenvonnis van 9 oktober 2014 heeft de kantonrechter deze incidentele vordering afgewezen, [Beheer ] in de kosten van het incident veroordeeld en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord.
6.2.5.In het eindvonnis van 2 april 2015 heeft de kantonrechter, kort samengevat, als volgt geoordeeld.
[Beheer ] kan geacht worden op 24 februari 2011 kennis te hebben genomen van de aan IPV gerichte en op 28 januari 2011 gedateerde brief, waarin is meegedeeld dat [KMBS] de apparatuur heeft verkocht en geleverd aan BNP en dat BNP daarmee als opvolgend verhuurster in de plaats is getreden van [KMBS] . BNP is na deze verkoop en levering de verhuurster van de apparatuur geworden (blz. 4 bovenaan).
Het enkele feit dat [Beheer ] de aandelen van IPV op 16 februari 2011 heeft verkocht en op 18 februari 2011 heeft geleverd aan IPV Holding, brengt niet mee dat [Beheer ] is ontslagen uit haar verplichtingen jegens BNP uit hoofde van de huurovereenkomst. Daarvoor was op grond van de artikelen 6:155 en 6:159 BW toestemming dan wel medewerking van BNP nodig (blz. 4 midden).
[Beheer ] heeft in de gegeven omstandigheden mogen begrijpen dat door [KMBS] en BNP werd ingestemd met de overneming van de huurovereenkomst door IPV Holding (hof: met de indeplaatsstelling van [Beheer ] als oude hoofdelijk aansprakelijke medehuurder door IPV Holding als nieuwe hoofdelijk aansprakelijke medehuurder). Daarbij speelt mede een rol dat [KMBS] en BNP niet hebben gereageerd op de aangetekende brieven van 28 februari 2011, 22 maart 2011 en 12 april 2011, en dat aangenomen moet worden dat [KMBS] de wijziging van de medehuurder intern heeft doorgevoerd. Als [KMBS] en BNP bezwaren hadden tegen deze indeplaatsstelling, had het op hun weg gelegen om destijds naar aanleiding van die brieven die bezwaren kenbaar te maken (blz. 4 onderaan en blz. 5).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vordering van BNP afgewezen en BNP in de proceskosten veroordeeld).